Behandeling met een mandibulair repositie-apparaat (MRA) werkt toch even goed tegen obstructief slaapapneusyndroom als toediening van continue positieve druk in de luchtwegen via de neus (nCPAP). Tenminste, als de gebitsbeugel wordt afgesteld aan de hand van objectieve polysomnografie-opnamen, net zoals bij nCPAP wordt gedaan.
Dat concluderen de onderzoekers van het…
Artikelinformatie
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:C736
Snurkbeugel bij mild en matig OSAS
Met enige verbazing las ik het artikel genaamd “Beugel toch effectief bij slaapapneu” naar aanleiding van het onderzoek, uitgevoerd door onderzoekers van het Academisch Tandheelkundig Centrum in Amsterdam.1 Hier wordt geconcludeerd dat een mandibulair repositie apparaat (MRA) toch net zo effectief blijkt te zijn als CPAP therapie bij patiënten met mild en matig Obstructief Slaap Apneu Syndroom (OSAS). De indruk wordt enigszins gewekt dat het hier gaat om een nieuwe bevinding en dat tot op heden slechts gepubliceerd zou zijn dat CPAP therapie superieur is bij de behandeling van mild en matig OSAS. Echter, in 2008 zijn, als onderdeel van het proefschrift van Dr. A. Hoekema (UMC Groningen), de resultaten van een prospectieve gerandomiseerde parallelle trial gepubliceerd in het Journal of Dental Research.2 In dit onderzoek is de effectiviteit van MRA therapie vergeleken met CPAP therapie in patiënten met mild, matig en ernstig OSAS. Hier wordt beschreven dat juist bij patiënten met een mild en matig OSAS, therapie middels een MRA niet inferieur is aan CPAP therapie. Voorts is, mede gebaseerd op deze resultaten, in 2009 door het Centraal BegeleidingsOrgaan (CBO) de Richtlijn “Diagnostiek en behandeling van het obstructieve slaapapneu syndroom bij volwassenen” aangepast en gepubliceerd.3 In deze richtlijn wordt de aanbeveling gedaan dat een MRA als primaire therapie kan worden overwogen bij mild-matig OSAS. Wellicht kan in een toekomstige aflevering van het NTvG hier eens een artikel aan gewijd worden aangezien de behandeling van OSAS een multidisciplinaire benadering vergt en voor vele medici interessante materie kan zijn.
Michiel Doff, tandarts-onderzoeker, UMC Groningen
Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:C736
Hoekema A, Stegenga B, Wijkstra PJ, van der Hoeven JH, Meinesz AF, de Bont LG. Obstructive sleep apnea therapy. J Dent Res2008;87:882-7.
CBO. Richtlijn: Diagnostiek en behandeling van het obstructieve slaapapneu syndroom bij volwassenen. 2009
Beugel effectief bij slaapapneu
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft in 2009 de effectiviteit van toepassing van het MRA bij OSAS beoordeeld. Conclusie was dat de behandeling met het MRA voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk bij lichte tot matige OSAS en voor patienten die CPAP-behandeling niet kunnen verdragen of waarbij CPAP-behandeling niet succesvol is. Dit komt overeen met de CBO richtlijn 'diagnostiek en behandeling van het obstructieve slaapapneu syndroom bij volwassenen' uit 2009. Het artikel van Aarab et al in Respiration 2010, waarvan het NTvG melding doet, bevestigt deze conclusie.
Omdat de minister van VWS het voorstel, in het pakketadsvies 2009 van het CVZ, voor een functiegerichte omschrijving van de hulpmiddelen voor het ademhalingsstelsel heeft overgenomen valt per 1 januari 2010 behandeling met het MRA automatisch onder de te verzekeren prestaties van de Zvw.
Dat leefstijlveranderingen een placebo-effect verklaren is overigens niet waarschijnlijk. Het is aannemelijk dat leefstijlveranderingen een effect hebben op OSAS. Het is daarom belangrijk pas interventies toe te passen als leefstijlveranderingen geen afdoende effect opleveren.
Marthein Gaasbeek Janzen, arts M&G, CVZ
Literatuur
Hulpmiddelenzorg 2009 (Deelrapport van het Pakketadvies 2009) CVZ Publicatienummer 275. www.vcz.nl
CBO Richtlijn: diagnostiek en behandeling van het obstructieve slaapapneu syndroom bij volwassenen. 2009
Aarab G, Lobbezoo F, Hamburger HL, Naeije M. Oral appliance therapy versus nasal continuous airway pressure in obstructive sleep apnea: a randomized, placebo-controlled trial. Respiration 2010.
Ned Tijdschr Geneeskd 2010;154:C736