Risico op trombose bij trombofilie en zwangerschap in kaart

Vrouwen met een erfelijk verhoogde stollingsneiging hebben een hoger risico op trombose tijdens zwangerschap en kraambed, profylaxe is bij sommige vormen van erfelijke trombofilie gewenst. Dit concluderen Nanne Croles en collega’s van het Erasmus MC en UMCG in The BMJ (2017;359:j4452).

Richtlijnen voor zwangeren met trombofilie – zonder trombose in de voorgeschiedenis – zijn niet eenduidig over profylaxe voor en na de bevalling, stellen de auteurs. Daarom zochten zij voor een meta-analyse de beschikbare gegevens bij elkaar.

De onderzoekers analyseerden 36 artikelen. Het totale aantal zwangerschappen was 41.297, waarvan bijna 6000 bij vrouwen met een erfelijk verhoogde stollingsneiging – bijvoorbeeld door deficiënties in stollingseiwitten of enzymmutaties.

Vrouwen met een antitrombinedeficiëntie – relatief zeldzaam – hadden met 16,6% het hoogste absolute risico op zwangerschapstrombose. Bij een tekort aan proteïne C en S was het risico ook verhoogd, respectievelijk 7,8 en 4,8%.

Heterozygoot draagstersschap van de factor-V-Leiden-mutatie en de protrombine-G20210A-mutatie was gerelateerd aan een kleine risicoverhoging (rond de 1%). Homozygote draagsters van de factor-V-Leiden-mutatie hadden met 6% een hoger risico. Zo’n drie kwart van de trombose ontstond na de bevalling.

De onderzoekers adviseren tromboseprofylaxe voor en na de bevalling bij zwangeren met antitrombine- of proteïne C-deficiëntie en een positieve familieanamnese voor veneuze trombose. Bij een tekort aan proteïne S is dit alleen de weken na de geboorte nodig. Heterozygote draagsters van de factor-V-Leiden-mutatie of de protrombine-G20210A-mutatie, of van beide mutaties, hebben doorgaans geen indicatie voor antistolling op basis van trombofilie en familiegeschiedenis. ‘Ook persoonlijke risicofactoren, zoals obesitas, zijn van belang bij het maken van de keuze voor wel of geen profylaxe’, voegen de auteurs toe.