artikel
‘Zijn er behandelbeperkingen?’ vraagt de ambulanceverpleegkundige als ze meneer thuis ophalen op mijn verzoek. Ogenschijnlijk duidelijke vraag. Het bespreken van wel of niet reanimeren, beademen of een IC-opname kan zo worden afgevinkt. Dat is wel zo prettig voor de ambulancemedewerkers, en ook op de Spoedeisende Hulp. Gelijk hebben ze: het is de slechtste plek om een delicaat gesprek over levenseindewensen te voeren. Onvoldoende anticipatie door zowel burgers als dokters maakt echter dat het vaak wel daar gebeurt, overvallen door een medische urgentie.
Proactieve zorgplanning staat hoog op de agenda. Tot in de Tweede Kamer vinden er discussies plaats over het feit dat dokters deze ‘advance care planning’ (ACP) tijdig moeten toepassen. Dit betekent dat het een afvinkertje dreigt te worden: wel of niet reanimeren, wel of niet een IC-opname, wel of niet beademen… De dichotomie van de geneeskunde in optima forma.
‘Keuzes over levenseinde zijn niet eenmalig te maken’
Het is te makkelijk om zulke complexe keuzes te vervatten in een model: hét ACP-gesprek bestaat niet. Keuzes van patiënten over hun levenseinde worden mede bepaald door de context van hun leven. Ze zijn niet eenmalig te maken. Het is een voortdurend gesprek van wikken en wegen. Met de euthanasieverklaringen van de patiënten in mijn praktijk kan het IJsselmeer gevuld worden. In gezonde staat wil niemand lijden en wil iedereen regie behouden. Hoe anders wordt het als een dodelijke ziekte je treft? Hoe verhoudt het lijden zich dan tot de wens tot leven? Wanneer is het dan genoeg? Maar ook: waarom zou je er zelf over willen beslissen?
De natuur is vaak mild en het zieker wordende lijf helpt ook om afscheid te kunnen nemen van dierbaren. Gelukkig is er voor de dokter een ruim arsenaal aanwezig om uit te putten in de begeleiding van de laatste levensfase. Er zijn zeer goede richtlijnen voor palliatieve zorg en er zijn veel variaties op het thema van sederen. Dat we euthanasie mogen uitvoeren is een enorm groot goed.
Voor de patiënt met vergevorderd longkanker is het gesprek met zijn longarts over zijn naderende einde heel anders dan voor de vitale tachtiger die gezond aan mijn bureau zit omdat hij heeft gehoord dat hij moet nadenken over zijn levenseindewensen. Beide gesprekken zijn nodig, maar als die tachtiger de patiënt wordt bij de longarts kan het zijn dat zijn eerdere keuze verandert in het licht van de concreetheid van zijn sterven. Het gaat erom dat we met onze patiënten leren praten over hun kwaliteit van leven en een realistisch perspectief schetsen van onze bijdrage, niet één keer maar zo vaak als nodig.
Reacties