artikel
In dit nummer staat een aantal artikelen waarin diagnostiek een belangrijk onderdeel van het besproken ziektebeeld is. De artikelen over necrotiserende weke-deleninfecties (A9944, D185, en D1021) zult u lezen met een gevoel van ‘oei, die diagnose wil ik straks niet missen’. Voor fibromusculaire dysplasie (D288) en de vraag of een trombose nu nieuw of oud is (D1097) is dat misschien net iets minder urgent, maar ook hierbij heeft u toch graag dat uw diagnostische testen u niet in de steek laten. Uw vertrouwen in testen baseert u daarbij op gegevens over de sensitiviteit en specificiteit ervan, die in allerhande richtlijnen en artikelen te vinden zijn.
Hoe vervelend ik het ook voor u vind, ik moet u teleurstellen. Diagnostische testen hébben helemaal geen sensitiviteit of specificiteit, alleen hun úitslagen hebben die. In grote lijnen werkt dat als volgt: Hoe laagdrempeliger je een uitslag als ‘abnormaal’ aanmerkt, hoe sensitiever je test. En hoe afwijkender een uitslag, hoe specifieker deze is voor de ziekte waar je naar op zoek bent (en ook voor ziekte in algemene zin, om het nog iets beter te formuleren).
Voorbeeld: iedereen roept maar dat de D-dimeerbepaling alleen sensitief en niet specifiek is, maar dat is onzin, want dat geldt alleen bij de afkapwaarde van 0,5 mg/l. Een ander bekend voorbeeld is prostaat-specifiek antigeen: een ietsiepietsie verhoging is sensitief maar aspecifiek voor kanker, een forse verhoging andersom. Dit principe geldt voor alle testen met een breed spectrum aan uitslagen. Ook beeldvormend onderzoek dus. Ben je op zoek naar de minste of geringste afwijking, dan is beeldvormend onderzoek een stuk sensitiever dan wanneer je uit bent op een typisch beeld voor ziekte X, Y of Z. Dit verklaart grotendeels de controverse over beeldvormend onderzoek bij necrotiserende weke-deleninfecties en de extreme variatie in gerapporteerde sensitiviteiten van CT-scans voor fibromusculaire dysplasie.
U leest het NTvG misschien wel deels omdat u geen diagnoses wil missen en wellicht was u al blij dat u de termen sensitiviteit en specificiteit uit elkaar kon houden. Wat moet u hier dan mee? Welnu, u ‘moet’ 2 dingen: (a) generieke uitspraken over sensitiviteit en specificiteit van testen negeren, en (b) pas vragen wat een test u oplevert nadát u de uitslag kent. Allemaal tegen het vigerende dogma, maar het is niet anders. Het is net omgekeerd als bij de reclame van de Belastingdienst: Makkelijker kunnen we ’t niet maken. Wel leuker.
Reacties