Het nadeel van het vinden van iets

Yvo Smulders
Yvo Smulders
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2016;160:B1258

artikel

Jaren geleden volgde ik samen met enkele collega-internisten een cursus echografie. Binnen onze afdeling dachten we dat we dat ‘wel eventjes konden leren’ en dat we daar onszelf en onze patiënten een groot plezier mee zouden kunnen doen. Weinig bleek minder waar: om goed te worden in echografie moet je het heel vaak doen, veel vaker dan af en toe bij een patiënt bij wie het toevallig zo uitkomt. We zijn er na een tijdje mee gestopt en sturen patiënten gewoon weer naar de radioloog.

Hoe dan ook, wat ik me goed herinner van het maken van echo’s is dat het beeld de ene keer veel fraaier is dan de andere keer. Dat kan een kwestie van amateurisme zijn geweest, maar je hoort het vaker, ook van ervaren echografisten. Als het beeld goed is, word je helemaal enthousiast. Met een extra kwakje gel zwier je kirrend van plezier met je transducer over het lijf naar plaatsen waar je strikt genomen niks te zoeken hebt.

Precies daarover gaat de uitstekende klinische les over kuitvenetrombose (A9467). Deze aandoening heeft een lange en ongemakkelijke geschiedenis. Zelfs tot op de dag van vandaag is er regelmatig spraakverwarring. Sommigen veronderstellen namelijk dat ook de oppervlakkige kuitvenen, kuitvenen zijn (wat ook best redelijk klinkt, nietwaar?) of dat de V. poplitea eveneens deel uitmaakt van de kuit, wat eveneens een voorstelbare gedachte is. Deze verwarring zou na het lezen van dit artikel verleden tijd moeten zijn, want de auteurs leggen haarfijn uit hoe de terminologie begrepen moet worden. Toch gaat de schoen op een zeker moment wringen. De auteurs adviseren tamelijk ondubbelzinnig om niet distaler dan de V. poplitea te kijken. Immers, ‘hele-beenechografie heeft als nadeel dat bij 12% van de patiënten geïsoleerde kuitvenetrombose wordt vastgesteld’. Dat klinkt raar: een nadeel van het vinden van een afwijking. En het ís ook raar, want enerzijds wordt geadviseerd niet naar kuitvenetrombose op zoek te gaan, terwijl anderzijds het vinden ervan wel degelijk consequenties heeft. Zo zullen patiënten met kuitvenetrombose in de praktijk vaker een herhalingsechografie krijgen. Ook valt volgens de auteurs behandeling met therapeutische doseringen laagmoleculaire heparine te overwegen.

We moeten dus níet kijken, maar als we wél kijken gaan we eventueel tóch iets anders doen. Deze eigenaardigheid is de auteurs niet aan te rekenen en is zeker niet uniek voor echografie van het been; de geneeskunde is ervan doordrenkt. We zien veel meer dan waar we de implicaties van kunnen overzien. Ik vrees dat dat altijd zo zal blijven, want zodra we onze begripsachterstand inhalen staan er weer nieuwe beeldvormende technieken of laboratoriummethoden te trappelen van ongeduld hun plaatjes of gegevens aan ons op te dringen. Het is ons lot.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties