Samenvatting
Bij een mannelijke zuigeling van 2,5 maanden zagen wij een sinds 2 weken bestaande sub-aponeurotische vochtcollectie. Dit is een extracraniële liquorophoping tussen de galea aponeurotica en het periost van de schedel. In tegenstelling tot de subgaleale bloeding, die de eerste dag na de geboorte ontstaat en een progressief karakter heeft, ontstaat de zwelling bij de sub-aponeurotische vochtcollectie pas enkele weken na de geboorte en kent een goedaardig beloop. Het exacte ontstaansmechanisme van deze vochtophoping is niet bekend. Dat hierbij een tijdelijke (micro)liquorfistel, ontstaan na een geboortetrauma, een rol speelt, lijkt waarschijnlijk. Het beleid is expectatief, waarbij volledige resorptie van de zwelling binnen enkele weken tot hooguit maanden te verwachten is.
Een zuigeling met een zwelling op het hoofd
Het artikel van Aries et al. beschrijft fraai het beeld van een subgaleale vochtcollectie bij een jong kind en voorziet in de behoefte aan meer kennis over dit “ziekte”beeld. Als kinderradioloog zie ik dit fenomeen regelmatig en er is vaak grote ongerustheid bij de ouders omdat de fluctuerende zwelling in veel gevallen pas na maanden verdwijnt.
Bij een aantal subgaleale vochtcollecties is tijdens lichamelijk onderzoek een fenomeen aanwezig dat in bovengenoemd artikel niet vermeld is. Bij palpatie lijkt namelijk centraal in de fluctuerende zwelling van de subgaleale vochtcollectie een defect in het schedeldak te voelen, en ook de randen van het defect lijken palpabel terwijl echografisch het onderliggende schedeldak volstrekt intact is. Een verklaring voor dit hardnekkige “tactiele bedrog” is me niet duidelijk maar is ongetwijfeld gerelateerd aan de unieke geometrie van de subgaleale vochtcollectie.
Mogelijk was deze misleidende tactiele sensatie bij de patiënt van Aries et al. niet aanwezig vanwege de grootte van de collectie; “mijn” subgaleale vochtcollecties waren allen kleiner.
Hoe dan ook, indien bij lichamelijk onderzoek van een subgaleale vochtcollectie de indruk bestaat van een defect in het schedeldak en de echografie ter plekke toont geen afwijkingen aan het onderliggende schedeldak dan is aanvullend onderzoek (zoals CT) mijns inziens niet geïndiceerd.
S.G.F. Robben, kinderradioloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum