Samenvatting
Een 41-jarige vrouw met waterpokken in het 3e trimester van haar zwangerschap werd vanwege respiratoire insufficiëntie opgenomen op de intensivecareafdeling. Zij werd behandeld met aciclovir, amoxicilline-clavulaanzuur en erytromycine. Na het beeld van een abruptio placentae beviel zij met behulp van forcipale extractie. Post partum herstelde zowel moeder als kind langzaam, maar zij konden uiteindelijk in goede conditie naar huis worden ontslagen. Indien een zwangere die niet eerder een infectie met varicella-zostervirus heeft doorgemaakt in contact komt met een kind met waterpokken, dient passieve immunisatie met varicella-zosterimmunoglobulinen te worden uitgevoerd. Dit verkleint de kans op maternale complicaties en het foetaal varicellasyndroom. Indien de moeder eenmaal waterpokken heeft gekregen en zich complicaties voordoen, is intraveneuze behandeling met aciclovir aangewezen. Het is raadzaam de partus zo mogelijk tot 5 dagen na de eerste ziekteverschijnselen bij de moeder uit te stellen.
(Geen onderwerp)
Groningen, november 2003,
Evenals Manten et al. (2003:2029-32) werden wij onlangs geconfronteerd met een zwangere die een varicella-infectie doormaakte. Dit gebeurde bij een amenorroeduur van 17 weken. Het beeld werd gecompliceerd door een varicellapneumonie, waarvoor beademing werd ingesteld, en een hemiparese ten gevolge van een cerebraal vasculitisbeeld. Counseling vond plaats gezien het risico op transplacentaire overdracht van het virus, waarbij zich in 8-12% van de gevallen een asymptomatische intra-uteriene varicella-infectie kan voordoen, met bij een kleine groep van de geïnfecteerde foetussen een foetaal varicellasyndroom. De kans hierop ligt rond de 2% wanneer de infectie optreedt tussen de 13e en 20e zwangerschapsweek. Bij een termijn van 40 5/7 week beviel patiënte van een dismature zoon (geboortegewicht 2865 g). Post partum was opname op een neonatale intensivecareafdeling noodzakelijk in verband met respiratoire insufficiëntie op basis van een meconiumaspiratiesyndroom en perinatale asfyxie. Er waren geen aanwijzingen voor een foetaal varicellasyndroom.
In de discussie wordt door Manten et al. de indruk gewekt dat pasgeborenen met het foetaal varicellasyndroom karakteristieke huidafwijkingen hebben. Echter, zoals uit het artikel van Sauerbrei en Wutzler blijkt, worden dermatologische manifestaties bij 76% van de kinderen met een congenitaal varicellasyndroom beschreven.1 Dit blijkt ook uit enkele gevalsbeschrijvingen.2-4 Geconcludeerd kan worden dat dermatologische manifestaties veel voorkomen bij het congenitaal varicellasyndroom, echter het ontbreken hiervan sluit de diagnose ‘congenitaal varicellasyndroom’ zeker niet uit.
Sauerbrei A, Wutzler P. The congenital varicella syndrome. J Perinatol 2000;20(8 Pt 1):548-54.
Choong CS, Patole S, Whitehall J. Congenital varicella syndrome in the absence of cutaneous lesions. J Paediatr Child Health 2000;36:184-5.
Kent A, Paes B. Congenital varicella syndrome: a rare case of central nervous system involvement without dermatological features. Am J Perinatol 2000;17:253-6.
Andreou A, Basiakos H, Hatzikoumi I, Lazarides A. Fetal varicella syndrome with manifestations limited to the eye. Am J Perinatol 1995;12:347-8.
(Geen onderwerp)
Utrecht, december 2003,
Ook collega's Van Hoften et al. beschrijven een casus van waterpokken bij een zwangere met een ernstig verloop van de infectie. Bij deze patiënte trad de infectie op vóór een zwangerschapsduur van 20 weken, waardoor er een risico bestond op het ontstaan van een foetaal varicellasyndroom (FVS). Bij de geboorte van het kind waren er geen aanwijzingen voor een FVS, maar wat niet vermeld wordt is of er sprake is geweest van een intra-uteriene varicella-infectie van het kind. Uit de literatuur is bekend dat bij 30% van de kinderen bij wie het virus aantoonbaar was in het vruchtwater, ook echt een FVS ontstaat.1
In onze discussie stellen wij dat het FVS zich kenmerkt door karakteristieke littekens op de huid volgens een dermatomale verspreiding en dat daarnaast andere afwijkingen kunnen voorkomen als oogafwijkingen, hypoplasie en spieratrofie van de armen en benen en neurologische afwijkingen. Deze uitspraak is gebaseerd op eerder vastgestelde criteria op basis waarvan de diagnose ‘FVS’ gesteld mag worden, te weten: (a) een maternale varicella-infectie tijdens de zwangerschap; (b) de aanwezigheid van congenitale huidafwijkingen; en (c) immunologisch bewijs voor een intra-uteriene varicella-infectie.2 Deze criteria zijn later overgenomen door de British Infection Society.3 In ditzelfde artikel wordt echter ook gesteld dat de verschijningsvormen van de huidafwijkingen zeer verschillend kunnen zijn en dat er in een aantal gevallen van het FVS geen huidafwijkingen aanwezig waren. Hiermee kunnen wij de conclusie van Van Hoften et al. alleen maar onderschrijven.
Mouly F, Mirlesse V, Méritet JF, Rozenberg F, Poissonier MH, Lebon P, et al. Prenatal diagnosis of fetal varicella-zoster virus infection with polymerase chain reaction of amniotic fluid in 107 cases. Am J Obstet Gynecol 1997;177:894-8.
Alkalay AL, Pomerance JJ, Rimoin DL. Fetal varicella syndrome. J Pediatr 1987;111:320-3.
Birthistle K, Carrington D. Fetal varicella syndrome – a reappraisal of the literature. A review prepared for the UK Advisory Group on Chickenpox on behalf of the British Society for the Study of Infection. J Infect 1998;36 Suppl 1:25-9.