Dames en Heren,
In Nederland neemt het aantal via heteroseksueel contact besmette AIDS-patiënten toe. Hierdoor neemt ook het aantal vrouwen toe dat langs heteroseksuele weg met het humane immunodeficiëntievirus (HIV) wordt geïnfecteerd.12 Als er geen bekend risicogedrag is, zal de behandelend arts bij heteroseksuele vrouwen niet gauw aan een HIV-infectie denken. De diagnose wordt dan ook vaak pas laat in het ziektebeloop gesteld. Wij beschrijven de ziektegeschiedenis van vijf vrouwen bij wie aanvankelijk niet aan AIDS werd gedacht en de juiste diagnose uiteindelijk min of meer onverwachts werd gesteld.
Patiënt A, een 26-jarige administratief medewerkster, tijdelijk in Nederland en afkomstig uit Djibouti (Oost-Afrika), werd eind 1991 opgenomen met misselijkheid, braken, krampende pijn in de bovenbuik en perioden van waterdunne diarree, zonder bloed- of slijmbijmenging. De klachten bestonden 6 maanden. Het lichaamsgewicht was met 11 kg verminderd. Elders was na gastroscopie de diagnose ‘Helicobacter-gastritis’ gesteld, maar hierop…
(Geen onderwerp)
Ambt Delden, juli 1993,
In hun klinische les vestigen Henrichs, Weigel en Frissen er de aandacht op dat men bij de vrouwen in bepaalde klinische situaties aan HIV-infecties moet denken, ook al kent men een patiënte niet als behorende tot een zogenaamde risicogroep (1993;1225-8). Zij stellen daarbij – ook in de titel – dat het vrouwen betreft met AIDS op basis van een HIV-besmetting tijdens heteroseksueel contact.
Bij het doornemen van de ziektegeschiedenissen blijkt men echter weinig onderbouwing te kunnen vinden voor deze laatste stelling. Bij patiënte A wordt, hoewel bekend is dat zij een risicovolle bloedtransfusie in Djibouti heeft gehad, in de anamnese toch heteroseksuele besmetting als meest waarschijnlijk aangenomen, omdat in Afrika HIV zich voornamelijk onder de heteroseksueel actieve bevolking verspreidt. Bij de patiënten B, C en D kon niet worden bewezen dat bij enig heteroseksueel contact een HIV-dragende partner in het spel was geweest. Bij patiënte E werden de ex-echtgenoot en zijn homoseksuele partner positief bevonden, hetgeen – als dit in de tijd gezien epidemiologisch klopt – waarschijnlijk maakt dat deze ex-echtgenoot de HIV-bron is. Voor de begripsvorming omtrent overdrachtsrisico's bij heteroseksueel contact zou het nuttig zijn te weten in welke vormen dit contact heeft plaatsgehad; informatie ten aanzien van dit aspect ontbreekt.
Al met al gaat het hier om 5 heteroseksuele vrouwen geïnfecteerd met HIV. Het etiket ‘heteroseksueel geïnfecteerd’ is – althans in 4 van de 5 gevallen – per exclusionem opgeplakt. Een verder inzicht in de epidemiologie van het HIV zal nooit worden verkregen, als iedere duistere besmetting als samenhangend met (conventioneel) heteroseksueel contact wordt bestempeld.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, augustus 1993,
Wij hanteerden het begrip ‘heteroseksueel geïnfecteerde patiënt’ zoals dat door Bindels et al. is omschreven: patiënten ‘bij wie heteroseksueel contact de meest waarschijnlijke transmissieweg was’.1 Collega Hemmes heeft gelijk dat een heteroseksuele besmetting bij 2 patiënten (B en C) per exclusionem werd aangenomen wegens het ontbreken van gegevens over hun eerdere heteroseksuele partners. Ook dit valt binnen het door Bindels et al. gehanteerde begrip ‘heteroseksueel geinfecteerde patiënt’. Over een risico van heteroseksuele infectie bij patiënte D (met een partner die ex-intraveneuze-drugsgebruiker was) en patiënte E (met een biseksuele echtgenoot) bestaat onzes inziens echter weinig twijfel. Patiënte A heeft inderdaad naast het risico van heteroseksuele infectie op grond van haar verblijf in/afkomstig zijn uit een AIDS-endemisch gebied ook een HIV-besmettingsrisico via de genoemde bloedtransfusie. Het gaat er in ons artikel om de aandacht te vestigen op een groep met HIV geïnfecteerde patiënten bij wie de infectie vaak te laat wordt onderkend. Het belang hiervan wordt nog eens onderstreept door het feit dat van het totale aantal bekende vrouwelijke AIDS-patiënten in Nederland de grootste groep via heteroseksueel contact geïnfecteerd is (42%).2 Over de precieze aard van het heteroseksuele contact bij de door ons beschreven patiënten hebben wij geen informatie. Dit doet onzes inziens niets af aan de strekking van het artikel.
Bindels PJE, Hillemans PHM, Bilkert-Mooiman MAJ, Hoek JAR van den, Coutinho RA, Wijngaarden JK van. De epidemiologie van AIDS in Nederland bij personen geïnfecteerd door heteroseksueel contact. [LITREF JAARGANG="1992" PAGINA="1865-70"]1865-70 Ned. Tijdschr Geneeskd 1992; 136: 1865-70.[/LITREF]
Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Volksgezondheid (GHI). AIDS in Nederland (30-6-93). Rijswijk: GHI, juli 1993.