Geelzucht, oligurie en fijnvlekkige longafwijkingen bij een patiënt met koorts

Klinische praktijk
R.A.P. Koene
R.J. van Klaveren
F.W. Santman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:705-8

Dames en Heren,

In de herfst van 1986 werd 's avonds vlak voor het weekeinde uit een naburig ziekenhuis een 24-jarige gemeentewerkman naar ons verwezen met icterus, acute nierinsufficiëntie en toenemende, fijnvlekkige longafwijkingen op de thoraxfoto. De verwijzende internist vreesde dat op korte termijn beademing op een afdeling voor intensieve zorg noodzakelijk zou zijn en hij deed een beroep op ons aangezien de faciliteiten in zijn ziekenhuis op dat moment onvoldoende waren. Wegens de acute nierinsufficiëntie verwittigde de internist van de beademingsafdeling van ons ziekenhuis onmiddellijk de nefroloog.

Bij aankomst van patiënt bleek zijn toestand minder alarmerend te zijn dan wij op grond van de gegeven informatie verwacht hadden: de man was weliswaar sterk icterisch en er bestond een oligurie, maar ondanks de uitgebreide fijnvlekkige longafwijkingen op de röntgenfoto (figuur 1) was hij niet dyspnoïsch of cyanotisch. Over de longen was vesiculair ademgeruis te horen met alleen in de rechter…

Auteursinformatie

Sint Radboudziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Nierziekten: prof.dr.R.A.P.Koene, internist; R.J.van Klaveren, assistent-geneeskundige.

Afd. Intensieve Zorg: dr.F.W.Santman, internist.

Contact prof.dr.R.A.P.Koene

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Gouda, april 1988,

Met belangstelling las ik de klinische les van de collegae Koene, Van Klaveren en Santman (1988;705-8). Graag plaats ik een kanttekening.

In hun bespreking veronderstellen de auteurs, dat de beschreven patiënt ook conjunctivitis moet hebben gehad en zij baseren dit op een doorgemaakte periode van lichtschuwheid. Dit is onwaarschijnlijk, aangezien conjunctivitis zonder begeleidende keratitis niet tot fotofobie leidt. Keratitis wordt echter bij de leptospirose niet beschreven. Wel zou fotofobie eventueel later kunnen optreden, indien uveitis ontstaat. Deze wordt in de literatuur opgegeven in een frequentie van 10-45%, optredend 1-9 maanden na het eerste begin der ziekte.

Het is daarom meer waarschijnlijk, dat de beschreven patiënt lichtschuw was als uiting van de eveneens vermelde meningeale-prikkelingsverschijnselen.

A.K.J. Horst

Nijmegen, april 1988,

In de grote Amerikaanse analyse van 483 patiënten met leptospirose kwamen conjunctivitis en meningisme resp. 114 en 127 maal voor.1 Fotofobie werd bij 31 patiënten vastgesteld. Inderdaad valt uit deze gegevens niet op te maken of de fotofobie bij leptospirose een gevolg is van de conjunctivitis of dat ze eerder beschouwd moet worden als een verschijnsel van meningeale prikkeling. Dat fotofobie bij ongecompliceerde conjunctivitis echter niet zou voorkomen, waag ik te betwijfelen. Dr.A.Pinckers (afdeling Oogheelkunde, Sint Radboudziekenhuis, Nijmegen) wees mij er desgevraagd op dat fotofobie als symptoom van conjunctivitis al in de oude oogheelkundige literatuur wordt vermeld.2 Ook in de moderne leerboeken ontbreekt dit symptoom niet bij de bespreking van de acute infectieuze of allergische conjunctivitis.34

R.A.P. Koene
Literatuur
  1. Heath CW, Alexander AR, Galton MM. Leptospirosis in the United States. Analysis of 483 cases in man, 1949-1961. N Engl J Med 1965; 273: 915-22.

  2. Terrien F. Séméiologie ophthalmologique générale. In: Bailliart P, ed. Traité d'ophthalmologie. Tôme 3. Paris: Masson, 1939: 794.

  3. Miller SJH. Parsons‘ diseases of the eye. 17th ed. Edinburgh: Churchill Livingstone, 1984: 114-5.

  4. Hollwich F. Augenheilkunde. 10. Aufl. Stuttgart: Thieme Verlag, 1982: 56.