De belangstelling voor seizoengebonden stemmingsstoornissen is het laatste decennium sterk toegenomen. Deze toename is vooral te danken aan het succes waarmee zogenaamde winterdepressies blijken te kunnen worden behandeld met sterk kunstlicht. Gerapporteerd werd dat 50-80 van de patiënten met deze stoornis volledig genas. Dit artikel geeft een beschrijving van de aard van de winterdepressie, alsmede een aantal theoretische overwegingen. Tot slot zullen enige resultaten worden weergegeven van onderzoek dat in het Academisch Ziekenhuis Groningen op dit gebied werd verricht.
Winterdepressie
De belangstelling voor de fysische veranderingen die de seizoenen met zich meebrengen en de invloed hiervan op de stemming is niet nieuw. Reeds Hippocrates veronderstelde een verband tussen deze veranderingen en het optreden van stemmingsstoornissen.2
Recent onderzoek naar de invloed van aan de seizoenen gebonden fysische veranderingen op stemmingsstoornissen is nog schaars. Het vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van echte seizoengebondenheid van stemmingsstoornissen rees min of meer…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, januari 1991,
In het artikel van Meesters et al. wordt een nieuwe therapie (licht) beschreven voor een niet-nieuwe aandoening (winterdepressie) (1990;2475-8). Zoals de schrijvers zelf reeds constateren, is nog weinig onderzoek gedaan naar de omvang van dit ‘jonge’ syndroom en bestaat er ook nog geen eenduidig oordeel over de elementen in de behandeling die het therapeutische effect van licht kunnen verklaren. Tot nu toe wordt de melatonine-hypothese het meest aangehangen, waarbij de verstoring van de melatoninesecretie met alle gevolgen van dien, als mogelijke oorzaak van winterdepressie wordt gezien.1
Behalve nog onbeantwoorde vragen omtrent methodologische aspecten in de opzet van het onderzoek, zoals placebowerking en ochtend- en avondbehandeling, lijkt het ons van primair belang aan de volgende punten aandacht te besteden.
1. Welk deel van het lichtspectrum kan verantwoordelijk gesteld worden voor het therapeutisch resultaat?
2. Hoe belangrijk zijn de ogen voor de mediatie van het licht en voor de klinisch-biologische effecten? Onvermeld in het artikel is namelijk de voorwaarde dat de patiënt tijdens de behandeling regelmatig een seconde in het licht moet kijken en dus niet mag indutten. De pijnappelklier met zijn melatoninesecretie zou hier als een soort derde oog functioneren, omdat licht een invloed heeft op die secretie.
Een alternatieve verklaring voor de effectiviteit van ‘lichttherapie’ bij winterdepressie zou kunnen liggen in de reactie van de huid op de blootstelling aan ultraviolette (UV) straling; keratinocyten reageren namelijk, althans in vitro, op ultraviolette expositie met de produktie van pro-opiomelanocortine (POMC). Het POMC is een precursormolecuul, waaruit door splitsing verschiliende biologisch actieve eiwitten (hormonen) kunnen worden afgesplitst. Daartoe behoren het α-melanocyten stimulerend hormoon (MSH), adrenocorticotroop hormoon (ACTH) en β-endorfine (END). UV-belichting van de huid zou in keratinocyten POMC-mRNA-expressie verhogen, precursoreiwitten doen produceren, waarna de splitsingsprodukten de volgende effecten geven: bruining (via α-MSH, stimulatie van melanocyten tot pigmentvorming), welbevinden (β-END, een endorfine met op centraal. zenuwstelsel morfine-achtig effect), verminderde immuniteit (via α-MSH en ACTH). Daarbij fungeert α-MSH tevens als antagonist van het eveneens door UV geïnduceerde interleukine(IL)-1, dat weer IL-6 en tumornecrosisfactor(TNF)-α doet secerneren.
Deze alternatieve verklaring voor de beschreven resultaten is nog hypothetisch, en wordt irrelevant indien zuivere expositie van alleen de ogen al tot het gewenste resultaat bij winterdepressie leidt.
Kasper S, Rogers SLB, Yancey A, Schulz PM, Shwerer RG, Rosenthal NE. Phototherapy in individuals with and without subsyndromal seasonal affective disorder. Arch Gen Psychiatry 1989; 46: 837-44.
(Geen onderwerp)
Groningen, februari 1991,
De reactie van de heren Van der Schaar en Bos stipt enkele interessante aspecten aan binnen het onderzoeksgebied van lichttherapie bij winterdepressieve patiënten. Tevens hebben zij een boeiende gedachtengang over een alternatieve verklaring voor het therapeutisch effect van licht geformuleerd waarop wij hierbij willen ingaan.
1. Welk deel van het lichtspectrum kan verantwoordelijk gesteld worden voor de therapeutische resultaten? Het kunstlicht dat aan mensen met een winterdepressie wordt aangeboden, is doorgaans wit (full-spectrum). In veel onderzoekscentra, ook in Groningen, wordt het ultraviolette (UV) gedeelte van het spectrum zoveel mogelijk weggefilterd om schade aan de ogen te voorkomen. Voorlopige resultaten uit een onderzoek waarbij de therapeutische effecten van wit full-spectrum licht (zonder UV) werden vergeleken met de effecten van blauw licht (430-465 nm) en rood licht (615-655 nm), laten statistisch significant groter efffect in de stemmingsverbetering zien na toediening van wit licht. Licht met een golflengte < 341 nm (UV) werd weggefilterd.1 In een ander onderzoek werden de effecten van rood (615-685 nm) en groen licht (505-555 nm) bij winterdepressieve patiënten vergeleken. In dit onderzoek was licht < 450 nm (UV) weggefilterd. Uit de voorlopige resultaten lijkt groen licht een groter anti-depressief effect te hebben dan rood licht. Dit effect is vergelijkbaar met het effect dat in onderzoeken werd gevonden waarbij wit licht (full-spectrum) werd gebruikt.2 Beide studies zijn verricht bij kleine groepen patiënten en hebben ten doel de aanzet te geven tot verder onderzoek.
2. Hoe belangrijk zijn de ogen voor het tot stand komen van therapeutisch resultaat? De lichtinval op de retina is van wezenlijk belang voor het bereiken van therapeutisch effect. Onderzoek waarbij een vergelijking werd gemaakt tussen de effecten van licht dat uitsluitend aan de ogen werd aangeboden en licht dat aan de huid werd aangeboden (waarbij de ogen voor het licht waren afgeschermd), leverde alleen in het eerste geval een therapeutisch effect op.3
Uit het bovenstaande mag blijken dat, gezien de resultaten van het genoemde onderzoek en het feit dat UV-licht wordt weggefilterd bij de toegediende lichttherapie, de hypothetische alternatieve verklaring als genoemd in de reactie, niet opportuun is.
In de inleiding van hun reactie stellen Van der Schaar en Bos dat meestal gedacht wordt dat een verstoorde melatoninesecretie de oorzaak is van de winterdepressie. Wij willen nadrukkelijk opmerken dat geen causaal verband tussen het optreden van winterdepressie en een verstoorde melatoninesecretie is aangetoond. Hoewel licht een duidelijk effect heeft zowel op de melatonineproduktie als op de stemming, blijkt een beïnvloeding van de melatoninecurve door middel van het geven van melatonine geen consistente stemmingsverandering op te leveren. Dit is evenmin het geval als de melatonineproduktie wordt onderdrukt. Voor een uitgebreidere discussie over dit onderwerp verwijzen wij naar het artikel van Meesters et al.4
Brainard GC, Sherry RG, Skwerer M, Waxler M, Kelly K, Rosenthal NE. Effects of different wavelengths in seasonal affective disorder. J Affective Disord 1990; 20: 209-16.
Oren DA, Brainard GC, Joseph-Vanderpool JR, Sorek E, Johnson S, Rosenthal NE. Effects of different wavelengths in SAD. Soc Light Treatment Biol Rhythms Abst 1989; 1: 126.
Wehr TA, Skwerer RG, Jacobsen FM, Sack DA, Rosenthal NE. Eye versus skin phototherapy of seasonal affective disorder. Am J Psychiatry 1987; 144: 753-7.
Meesters Y, Lambers PA, Bouhuys AL, Beersma DGM, Hoofdakker RH van den. Winterdepressie en lichttherapie. In: Hoogduin CAL, Rooijmans HGM, Schnabel P, Velden K van der, Verhulst FC, eds. Jaarboek voor psychiatrie en psychotherapie 3. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1991 (ter perse).