Samenvatting
Doel
Onderzoek naar de klinische relevantie van routinematig pathologisch onderzoek van uteri verwijderd bij vrouwen met prolapsklachten.
Opzet
Retrospectief onderzoek.
Plaats
Afdeling Obstetrie en Gynaecologie en afdeling Pathologie van het Medisch Centrum Alkmaar.
Methode
In de periode 1 juni 1990-31 augustus 1994 werd bij 221 vrouwen een vaginale hysterectomie verricht met als indicatie ‘descensus uteri’. Bij SIG Zorginformatie werden via het Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (PALGA) vergelijkbare landelijke referentiegegevens opgevraagd.
Resultaten
Bij de 221 patiënten werd geen maligniteit of carcinoma in situ van cervix of endometrium waargenomen; 7 maal werd een cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN) I aangetoond, die in toto verwijderd was. Als premaligne afwijking werd verder in 4,5 van de verwijderde uteri een glandulaire endometriumhyperplasie vastgesteld. Landelijk bleek in deze periode bij 5739 geopereerde vrouwen 9 maal (0,16) een maligniteit en 10 maal een carcinoma in situ van cervix of endometrium (0,17) te zijn gevonden; bij 1 van deze gevallen ging het om een tot in het resectievlak bij de tubahoek doorgegroeid adenocarcinoom van het endometrium. Dat men onverwacht bij pathologisch onderzoek stuitte op een maligniteit van cervix of endometrium kwam landelijk bij slechts 1 op de 717 wegens prolaps verwijderde uteri voor.
Conclusie
Het onder bepaalde voorwaarden achterwege laten van pathologisch onderzoek verdient verdere evaluatie. Daarom wordt gepleit voor een prospectief onderzoek waarin moet worden vastgesteld of het verantwoord is om bijvoorbeeld bij vrouwen zonder een abnormaal bloedingspatroon en zonder postmenopauzaal bloedverlies, en met een normale recente cervixuitstrijk en een door de patholoog vastgesteld normaal macroscopisch aspect van de uterus op snede van verder pathologisch onderzoek af te zien.
Reacties