Samenvatting
Doel
Vaststellen welke (hetero-)anamnestische gegevens het meeste invloed hebben op de diagnose ‘epileptische aanval’ of ‘syncope’, wat de bijdrage is van het aanvullend onderzoek, en of er verschillen zijn tussen huisartsen, neurologen en epileptologen in de beoordeling van de anamnese.
Plaats
Academisch Ziekenhuis Leiden.
Opzet
Prospectief.
Methoden
Bij 119 opeenvolgende volwassen patiënten die met een voorbijgaand bewustzijnsverlies naar de neuroloog verwezen werden, werd een gestandaardiseerde anamnese opgenomen, en vervolgens een EEG, ECG, routinelaboratoriumonderzoek en bij patiënten jonger dan 65 jaar een hyperventilatietest. Alle patiënten werden gedurende 15 maanden gevolgd. De uiteindelijke diagnose was ‘epileptische aanval’ bij 45 patiënten (38) en ‘syncope’ bij 74 (62). Sensitiviteit, specificiteit en aannemelijkheidsverhouding werden bepaald. De anamnestische gegevens werden voorgelegd aan 2 huisartsen, 2 neurologen en 2 epileptologen. Als maat van overeenstemming van beoordeling werd kappa gebruikt.
Resultaten
Bij een voorafkans op de diagnose ‘epileptische aanval’ van 25 was de achterafkans 94 als de patiënt volgens een ooggetuige verward was na afloop, en 6 als de patiënt niet verward was. Epileptiforme afwijkingen op het EEG gaven een achterafkans van 73. Het EEG bleek ongeschikt om een epileptische aanval uit te sluiten. De hyperventilatietest bleek niet meer op te leveren dan een vraag naar benauwdheden. Tussen artsen bleek weinig overeenstemming te bestaan over de diagnose.
Conclusie
‘Wel of niet verward’ is een belangrijk gegeven om een epileptische aanval te onderscheiden van een syncope.
Reacties