Vervanging van de dijbeenkop wegens een heupfractuur; prognostische factoren voor opnameduur, opname in een verpleeg- of verzorgingshuis en sterfte

Onderzoek
G.C.H. Tjiang
C.L. Koppert
E.Th. Hermans
L.M.S.J. Poelhekke
I. Dawson
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2483-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Identificeren van preoperatieve factoren die bepalend zijn voor de opnameduur, de woonsituatie en de sterfte na een vervanging van de dijbeenkop wegens een heupfractuur.

Opzet

Prospectief.

Methode

Van de 146 patiënten die in 1996-1998 wegens een heupfractuur een dijbeenkopvervanging ondergingen, werden gegevens geregistreerd over hun leeftijd, geslacht, woonsituatie, loopvaardigheid, afhankelijkheid voor activiteiten van het dagelijks leven (ADL), aanwezigheid van dementie en classificatie volgens de American Society of Anesthesiologists (ASA). De operatie vond plaats in het IJsselland Ziekenhuis, Capelle aan den IJssel. Het onderzoek werd beëindigd in oktober 2001. Met behulp van uni- en multivariate analyse werd de samenhang bepaald tussen de preoperatieve factoren en de opnameduur, de woonsituatie en de sterfte binnen 3 jaar na de operatie.

Resultaten

De studiepopulatie betrof 146 patiënten: 33 mannen en 113 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 82 jaar (uitersten: 60-98). De opnameduur bedroeg gemiddeld 21 dagen (uitersten: 2-98). Onafhankelijke preoperatieve risicofactoren voor een langere opnameduur waren: ADL-afhankelijkheid (OR: 1,3; 95-BI: 1,1-1,5), thuis wonen (0,7; 0,6-0,8) en verminderde loopvaardigheid (1,1; 1,0-1,3). Voor blijvende institutionele zorg waren dat: het voorafgaande verblijf in een verzorgings- of verpleeghuis (4,7; 1,1-19,5) en dementie (3,9; 1,0-15,2). De sterfte in de 3 jaar na de operatie was statistisch significant hoger dan die in een voor leeftijd en geslacht overeenkomende Nederlandse populatie, met name in het eerste jaar. Prognostisch ongunstige factoren voor sterfte in de 3 jaar na de operatie waren: verminderde loopvaardigheid vóór de fractuur (3,1; 1,8-5,3), een hogere ASA-klasse (2,0; 1,2-3,1) en een leeftijd boven de 80 jaar (2,0; 1,2-3,3).

Conclusie

De risicofactoren voor een lange opnameduur, plaatsing in een zorginstelling of een verminderde overleving bij patiënten bij wie ter behandeling van een heupfractuur de dijbeenkop wordt vervangen, kunnen al bij opname geïdentificeerd worden. Tijdens de ziekenhuisopname en in het nazorgtraject zou speciaal aandacht gegeven moeten worden aan de patiënten met deze risicofactoren.

Auteursinformatie

IJsselland Ziekenhuis, afd. Heelkunde, Postbus 690, 2900 AR Capelle aan den IJssel.

G.C.H.Tjiang en L.M.S.J.Poelhekke, assistent-geneeskundigen; C.L. Koppert, E.Th.Hermans en dr.I.Dawson, chirurgen.

Contact dr.I.Dawson (idawson@ysl.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties