Verschillen tussen patiënten met diabetes mellitus type 2 bij wie wel en bij wie niet wordt overgeschakeld op insulinetherapie in de tweede lijn

Onderzoek
P.P.M. Goddijn
B. Meyboom-de Jong
E.J.M. Feskens
E. van Ballegooie
H.J.G. Bilo
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1023-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Beschrijving van kenmerken van patiënten met diabetes mellitus type 2 die door de huisarts werden verwezen voor insulinetherapie.

Plaats

Ziekenhuis De Weezenlanden, polikliniek Interne Geneeskunde, Zwolle.

Opzet

Descriptief.

Methode

Patiënten verwezen voor insulinetherapie werden onderzocht volgens een standaardprotocol door een diabetesteam bestaande uit een internist, een diëtist, een diabetesverpleegkundige en een oogarts. Na maximalisering van de therapie met orale bloedglucosewaardeverlagende middelen volgens de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap werd overgeschakeld op insuline indien noodzakelijk. Na verbetering en stabilisatie van metabole controle vond terugverwijzing naar de huisarts plaats. De uitgangskenmerken van patiënten bij wie na een halfjaar wel op insuline was overgeschakeld werden vergeleken met die van patiënten bij wie dit niet het geval was.

Resultaten

Er werden 48 mannen en 51 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 61,2 jaar (SD: 10,9) (uitersten: 31-84) en een gemiddelde diabetesduur van 8,9 jaar (SD: 8,3) in het onderzoek opgenomen. De duur van het gebruik van orale bloedglucosewaardeverlagende middelen was gemiddeld 6,7 jaar (SD: 5,4), het percentage geglycosyleerd hemoglobine (HbA1c) 10,4 (SD: 2,7). Bijna de helft van de patiënten (47) had 2 of meer hyperglykemieklachten. De patiënten bij wie overgeschakeld werd op insuline (n = 60; 61) hadden bij inclusie een significant hoger percentage HbA1c (10,9 (SD: 2,5) versus 9,6 (SD: 3,0)), gebruikten langer orale bloedglucosewaardeverlagende middelen (7,7 jaar (SD: 5,6) versus 5,0 jaar (SD: 4,5)) en hadden een lagere Quetelet-index (26,5 kg/m2 (SD: 3,9) versus 29,1 kg/m2 (SD: 5,6)) in vergelijking met de niet op insuline overgeschakelde groep (n = 38). Voor de subgroep van vrouwen was alleen het verschil in Quetelet-index significant. Redenen om niet op insuline over te gaan waren: aanvaardbare regulatie na optimalisering van de orale medicatie, voorlichting op het gebied van diabetes en levensstijl, het leren van zelfcontrole, en behandeling van een onderliggende afwijking; bij sommigen was de regulatie reeds voldoende bij verwijzing. Binnen een halfjaar werden 62 patiënten (63) terugverwezen naar de huisarts.

Conclusie

Doordat verwezen werd naar de tweede lijn kon verbetering van metabole controle plaatsvinden door optimalisering van de orale therapie; verder konden patiënten informatie krijgen van een diabetesverpleegkundige en een diëtist, konden velen overschakelen op insuline en konden onderliggende afwijkingen worden ontdekt en behandeld.

Auteursinformatie

Ziekenhuis De Weezenlanden, afd. Interne Geneeskunde, Zwolle. Mw.dr.P.P.M.Goddijn, arts-onderzoeker (tevens: Rijksuniversiteit, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Groningen; thans: huisarts in opleiding, Vrije Universiteit, vakgroep Huisarts-, Verpleeghuis- en Sociale Geneeskunde, Amsterdam); dr.E.van Ballegooie en dr.H.J.G.Bilo, internisten.

Rijksuniversiteit, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Groningen.

Mw.prof.dr.B.Meyboom-de Jong, huisarts.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum voor Chronische Ziekten en Milieu-epidemiologie, Bilthoven.

Mw.dr.ir.E.J.M.Feskens, epidemioloog.

Contact mw.dr.P.P.M.Goddijn, Jacob van Lennepkade 260D, 1053 ND Amsterdam

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties