Samenvatting
Aan dit transversale onderzoek namen 223 patiënten met een matige vorm van CARA deel (FEV1 > 50 van de voorspelde waarde). Zij werden geselecteerd uit 29 huisartspraktijken in de regio Nijmegen. Van deze 223 patiënten werden er 56 behandeld door 19 longartsen, de resterende 167 door 29 huisartsen, zonder specialistische zorg. In de onderzochte groep waren er geen relevante verschillen in geslacht, leeftijd, rookgedrag en ernst van de ziekte (klachten, longfunctie en bronchiale hyperreactiviteit) tussen de patiënten die door de huisarts en die door de longarts behandeld werden, uitgezonderd allergie, die meer bij longartspatiënten vóórkwam.
De longartsen schreven gemiddeld bijna drie keer zoveel medicijnen voor als de huisartsen. Er was slechts een zwakke relatie tussen de ernst van de ziekte (klachten en longfunctie gecombineerd) en de voorgeschreven therapie: naarmate de ernst van de ziekte toenam, schreef de huisarts meer bronchusverwijdende medicijnen voor en de specialist meer inhalatiecorticosteroïden. Er werd geen relatie gevonden tussen de bronchiale hyperreactiviteit en de prescriptie, noch bij de huisarts noch bij de longarts. Bij 16 van de patiënten die door de huisartsen werden behandeld en bij 20 van de door de specialisten behandelde patiënten werd geen reactie op de voorgeschreven bronchusverwijdende medicijnen aangetroffen.
Op grond van dit transversale onderzoek bleek er geen vastomlijnd beleid te zijn bij de behandeling van patiënten met matig ernstige CARA, noch bij de huisarts noch bij de longarts.
Reacties