Samenvatting
In dit onderzoek werd nagegaan of een aantal risicofactoren voor ziekte en een aantal gezondheidsproblemen onder sober levende monniken van de kloosterorden der Trappisten en Benedictijnen minder vóórkomen dan onder de algemene Nederlandse bevolking. Een schriftelijke vragenlijst werd toegestuurd aan monniken in 7 kloosters. De respons was 67 (134 monniken). Door de vraagstelling in de enquête zoveel mogelijk overeen te laten komen met de vraagstelling van de CBS-gezondheidsenquête 1989 werd het na correctie voor verschillen in leeftijd en opleiding mogelijk de uitkomsten te vergelijken met gegevens over de mannelijke Nederlandse bevolking.
Monniken dronken minder alcohol, rookten minder, volgden een soberder voedingspatroon, en hadden gemiddeld een lagere Quetelet-index. Hart- en vaatziekten kwamen onder hen minder vaak voor. Daarentegen rapporteerden zij meer gezondheidsklachten, meer problemen met algemene dagelijkse levensverrichtingen, en zeiden meer monniken chronische aandoeningen zoals gewrichtsslijtage te hebben. Ook wees in de richting van een minder goede gezondheid dat zij vaker contact hadden met huisarts en specialist dan mannen in de algemene bevolking.
Naast een lagere prevalentie van risicofactoren die met soberheid samenhangen, werd onder kloosterlingen een lagere prevalentie van hart- en vaatziekten geconstateerd. Dat een sobere levenswijze heeft bijgedragen tot de lagere prevalentie van hart- en vaatziekten kan echter niet met zekerheid gesteld worden. De overige resultaten wijzen in de richting van een minder goede gezondheid van kloosterlingen. Men kan dus niet zonder meer aannemen dat van veranderingen in levenswijze een compressie van morbiditeit moet worden verwacht.
(Geen onderwerp)
Groningen, augustus 1992,
Het interessante artikel van Van Meel et al. laat de voor de hand liggende vraag naar de invloed van het celibataire kloosterleven onbesproken (1992;1551-5). Een vergelijking van de kloosterlingen met ongehuwde mannen zou meer op zijn plaats zijn geweest. Bij generalisatie van een met de kloosterlingen vergelijkbare groep mannen naar de algemene bevolking in Nederland zoals in de titel gebeurt, lijkt een dergelijke precisie te veel gevraagd. Het is een gemiste kans om de vraag ‘beschermt het klooster of het huwelijk?’ te beantwoorden.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, september 1992,
Als wij collega Meyboom-de Jong goed begrijpen, zou zij graag gezien hebben dat wij de kloosterlingen hadden vergeleken met ongehuwde mannen (in plaats van met mannen in het algemeen) in de algemene bevolking. Kloosterlingen zijn uiteraard ongehuwd, maar toch denken wij niet dat de beste vergelijkingsgroep die van de ongehuwde mannen is. Kloosterlingen leven immers, in tegenstelling tot ongehuwde mannen in de algemene bevolking, in een gemeenschap. Overigens zou een andere keuze van de vergelijkingsgroep niet zoveel verschil hebben gemaakt. Uit publikaties over de CBS-gezondheidsenquêtes blijkt namelijk dat onder nooit-gehuwden gezondheidsproblemen niet duidelijk meer vóórkomen dan onder gehuwden.12 Ook bij een vergelijking met ongehuwden in plaats van alle mannen zou blijken dat kloosterlingen vaker gezondheidsproblemen rapporteren.
Centraal Bureau voor de Statistiek. Netherlands Health Interview Survey 1981-1985. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1988.
Centraal Bureau voor de Statistiek. NIMAWO. Lichamelijke beperkingen bij de Nederlandse bevolking, 1986-1988. Den Haag: SDU-uitgeverij/CBS-publikaties, 1990.