Samenvatting
Doel
Onderzoeken hoe vaak allergie voor lokale anesthetica bewezen kon worden bij patiënten die verwezen waren met een verdenking hierop.
Opzet
Retrospectieve multicentrische patiëntenserie.
Methode
Van 2 ziekenhuizen werden alle patiënten geselecteerd die in de periode 2004-2013 waren gezien wegens een mogelijke allergie voor lokale anesthetica. Hun dossiers werden geanalyseerd op het vermoedelijke type allergische reactie en op de allergietesten die waren uitgevoerd. Onderscheid werd gemaakt tussen huidpriktesten, intradermale testen, subcutane provocatietesten en epicutane testen (plakproeven).
Resultaten
Er werden 53 patiënten geïncludeerd. Het vaakst waren klachten gemeld van duizeligheid (n = 14) en collaps (n = 12). Bij 25 patiënten waren zichtbare verschijnselen waargenomen in de vorm van urticaria, oedeem of roodheid, en bij 2 patiënten een tensiedaling. Met provocatietesten kon bij 4 patiënten een IgE-gemedieerde reactie aangetoond worden. Huidpriktesten en intradermale testen bleken een allergie niet te kunnen bevestigen. Bij 1 patiënt werd met epicutane testen een allergie van het vertraagde type vastgesteld.
Conclusie
IgE-gemedieerde allergische reacties en reacties van het vertraagde type op lokale anesthetica komen weinig voor. IgE-gemedieerde reacties kunnen worden aangetoond door provocatietesten. Voor het aantonen van een allergie van het vertraagde type worden plakproeven gebruikt.
Reacties