Inleiding
De voorzieningen voor volksgezondheid in de Westeuropese landen kennen een lange traditie, die terugvoert tot in de middeleeuwen.1 Binnen boerengemeenschappen werden reeds vóór de 11e eeuw voorzieningen getroffen voor de ‘eigen’ armen. Kloosterorden stichtten hier en daar gasthuizen, waar zonder veel onderscheid bejaarden, wezen, zieken, krankzinnigen, zwervers en hongerlijders werden opgenomen. In de 13e eeuw ontstonden in de steden vormen van lekenliefdadigheid, terwijl binnen de gilden en lekenbroederschappen systemen voor onderlinge steunverlening werden opgezet.
Pas tegen het einde van de 16e eeuw rekenden stadsbesturen en overheden zich de armenzorg tot collectieve taak. In de grote steden boden armenhuizen onderdak aan zwervers, zieken en bedelaars. De financiering van die voorzieningen verschoof van vrijwillige charitatieve bijdragen naar collectieve heffingen in de vorm van armenbelasting gebaseerd op nieuwe armenwetten. De armenhuizen kenden verschillende functies: het lenigen van noden op charitatieve gronden, het voorkómen van opstand en muiterij door hongerige paupers en…
Reacties