Samenvatting
Doel
Vaststellen en verklaren van praktijkvariatie in de diagnostiek en de behandeling van benigne prostaathyperplasie (BPH).
Opzet
Transversaal onderzoek.
Plaats
Gestratificeerde steekproef van 12 urologische praktijken verspreid over Nederland.
Methode
Van 670 opeenvolgende, nieuw verwezen BPH-patiënten ≥ 50 jaar werden gegevens vastgelegd over mictieklachten, ondervonden hinder en seksueel functioneren (vragenlijst patiënt), diagnostische bevindingen (status), initiële behandelingskeuze en motivatie daarvoor (vragenlijst uroloog). De praktijkvariatie werd aan de hand van kenmerken van patiënt en uroloog integraal geanalyseerd.
Resultaten
Voor de diagnostische verrichtingen werd de grootste variatie (interkwartielafstanden) gevonden voor echografie van de prostaat (19-86), van de nieren (19-68) en van de blaas (42-91) en de kleinste voor rectaal toucher (97-100) en bloed- en urineonderzoek (respectievelijk 88-100 en 86-99).
Voor de belangrijkste therapiekeuzen bedroegen de interkwartielafstanden respectievelijk 24-42 (chirurgie), 32-49 (afwachtend beleid), 5-29 (α-blokkers) en 0-17 (5-α-reductase-remmer). De variatie in diagnostiek hing zowel samen met kenmerken van de uroloog en de werksetting als met die van de patiënt. Met betrekking tot de variatie in de therapiekeuze bleken symptomenbeeld, hinder, seksuele activiteit, piekstroom, hoeveelheid urineresidu, prostaatvolume, comorbiditeit, ervaring van de uroloog en type ziekenhuis de belangrijkste verklarende variabelen.
Conclusie
Er bestaat een aanzienlijke variatie in diagnostiek en therapiekeuze bij BPH. Deze variatie hangt samen met kenmerken zowel van de patiënt als van de uroloog en de werksetting.
Reacties