Samenvatting
-
Chronische longschade (bronchopulmonale dysplasie (BPD)) is een van de ernstigste complicaties bij premature neonaten.
-
De etiologie van BPD is in het laatste decennium veranderd. Waar bij ‘klassieke BPD’ longschade en fibrose door zuurstoftoxiciteit en mechanische beademing op de voorgrond stonden, gaat het bij ‘nieuwe BPD’ om een stoornis in de longontwikkeling.
-
Deze etiologische verschuiving komt door de verbeterde overleving van extreem vroeggeborenen dankzij onder andere maternale toediening van corticosteroïden en postnatale surfactant-therapie.
-
Nieuwe BPD vraagt om een nieuwe therapeutische benadering.
-
Coffeïne, vitamine A en postnatale corticosteroïden zijn inzetbaar bij zich ontwikkelende BPD. Bij reeds aanwezige BPD kunnen diuretica en inhalatie-bronchodilatoren en -corticosteroïden een rol spelen.
-
Echter de beschikbare therapieën zorgen maar voor een risicodaling van een paar procent.
-
Kunstmatige surfactantpreparaten en niet-invasieve beademingsstrategiëen kunnen mogelijk in de toekomst hun nut bewijzen bij de preventie van BPD.
Bronchopulmonale dysplasie
Het artikel van Kramer, Lievense, Been en Zimmermann “Van klassieke naar nieuwe bronchopulmonale dysplasie” geeft een goede weergave van de veranderingen in het ziektebeeld bronchopulmonale dysplasie (BPD) door verbeterde behandelingsmogeliijkheden. Hierdoor is het aantal BPD-patiënten gelijk gebleven of zelfs verminderd. Het lijkt ons dan ook wat veel dat er elk jaar in Nederland 2000 nieuwe BPD-patiënten bij komen zoals de auteurs vermelden.1 Uit data van de Landelijke Neonatale Registratie (2007, LNR) blijkt dat er slechts rond de 100 nieuwe pasgeborenen per jaar BPD ontwikkelen.
Naast het gebruik van CPAP bestaat in de preventie van BPD ook de mogelijkheid de beademingsondersteunende modaliteit Nasale Intermitterende Positieve druk (Pressure) Ventilatie (NIPPV) toe te passen. Hierbij wordt door een nasale tube achter in de keel positieve druk gegeven in combinatie met beademingsslagen. Dit is een potentieel minder beschadigende techniek die momenteel in trialverband bij prematuren onderzocht wordt.
Tot slot ondersteunen wij de toepassing van inhalatiemedicatie bij de behandeling van BPD, hoewel het effect hiervan tot nu toe niet bewezen is in klinische studies. Volgens een recent door ons uitgevoerde enquête onder neonatologen in Nederland wordt vernevelen met bronchodilatatoren (in doseringen van 0,1 - 0,5 mg/kg) niet effectief gevonden in het kader van de behandeling van BPD (ongepubliceerde data). Mogelijk wordt dit veroorzaakt door het voorschrijven van een te lage dosering. Een eerder uitgevoerde enquête in de Verenigde Staten liet zien dat neonatologen aldaar tien- tot vijfentwintigvoudige doseringen (1,0 - 2,5 mg per keer) gebruiken en meer tevreden zijn over het resultaat van deze behandeling.2 Zeker bij prematuren, die (volgens de nieuwe BPD) het grootste deel uitmaken van de huidige populatie BPD’ers, is daarnaast de uiteindelijke fractie die aankomt in de longen erg laag (< 1% van de begindosering).3 Mogelijk valt er in de toekomst nog winst te behalen door het verhogen van de dosering van inhalatiemedicatie en het optimaliseren en ontwikkelen van nieuwe beademings- en verneveltechnieken voor prematuren met BPD.
Sybrich Tiemersma, Arts-assistent kindergeneeskunde,
Richard van Lingen, kinderarts-neonatoloog, Amalia kinderafdeling, Isala klinieken, Zwolle
Referenties:
Bronchopulmonale dysplasie
Wij danken Tiemersma en Van Lingen voor hun commentaar op ons overzichtsartikel over bronchopulmonale dysplasie (BPD). 1 Hierin wijzen zij terecht op een foutieve vermelding van de incidentie van BPD in Nederland, namelijk rond de 2000 per jaar. Problemen met de verschillende definities van BPD en klassificatie naar ernst van BPD bemoeilijken inschatten van de actuele incidentie ervan. Ongepubliceerde data van Dr. Vrijlandt tonen aan dat de actuele incidentie ruim tweemaal hoger is dat geschat via perinatale registratie. Al met al lijkt een incidentie van rond de 200 per jaar realistisch.
Daarnaast erkennen wij de meerwaarde van nasale intermitterende positieve drukbeademing (nIPPV) ten opzichte van nCPAP in de behandeling van (dreigend) respiratoir falen bij prematuren, zoals door Tiemersma en Van Lingen benadrukt. 2 Hun opmerking ten aanzien van mogelijke onderdosering van inhalatiemedicatie als oorzaak voor onvoldoende effectiviteit bij patiënten met BPD, onderstreept tenslotte het belang van kritische evaluatie van de zin en onzin van behandelopties voor BPD. Nader onderzoek is nodig om zowel dergelijke ‘oude’ behandelopties te verfijnen en nieuwe te evalueren.
Jasper V. Been, AIOS Kindergeneeskunde
Boris W. Kramer, Kinderarts-neonatoloog
Sanne Lievense, student Geneeskunde
Luc J.I. Zimmermann, Kinderarts-neonatoloog
Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
Referenties: