Samenvatting
Doel
Inventarisatie van het gebruik van veneuze tromboseprofylaxe in de Nederlandse chirurgische praktijk; toetsing van de huidige klinische praktijk aan nationale en internationale richtlijnen.
Opzet
Descriptief.
Methode
In april 2004 werd een vragenlijst verstuurd naar alle 106 chirurgische vakgroepen van Nederland, met vragen over het gebruik van tromboseprofylaxe vóór, tijdens en na diverse chirurgische ingrepen. Het beleid werd vergeleken met richtlijnen van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en het American College of Chest Physicians.
Resultaten
Er reageerden 92 (87) vakgroepen. Preoperatief startte 92 van de respondenten met laag-moleculaire heparine. Een belangrijke rol in het gevoerde tromboseprofylaxebeleid speelden risicofactoren, zoals leeftijd (72) en eerdere veneuze trombo-embolie (76). Gedurende de opnameperiode bestonden vooral verschillen voor ingrepen die in dagbehandeling werden verricht: 61 van de vakgroepen gaf dan tromboseprofylaxe. Na ontslag uit het ziekenhuis werd tromboseprofylaxe zelden voortgezet. Na de operatieve behandeling van een heup- of femurfractuur gaf 54 van de vakgroepen verlengde tromboseprofylaxe. Bij de behandeling van fracturen met behulp van een bovenbeengips gaf 79 een vorm van tromboseprofylaxe.
Conclusie
Tijdens de opnameperiode was er een uniform tromboseprofylaxebeleid conform de richtlijnen. Richtlijnen met betrekking tot de verlengde tromboseprofylaxe na heupfracturen werden matig gevolgd. Bij dagbehandeling en bij gipsimmobilisatie bestond, bij afwezigheid van heldere richtlijnen, een grote variatie in het gebruik van tromboseprofylaxe.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2511-6
Reacties