'Transient ischaemic attack' bij de algemene bevolking van 55 jaar of ouder: prevalentie en risicofactoren; het ERGO-onderzoek

Onderzoek
E.C. van der Wilk
M.L. Bots
P.J. Koudstaal
A. Hofman
D.E. Grobbee
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:301-5
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen van de prevalentie van en de risicofactoren voor typische ‘transient ischaemic attack’ (TIA) en atypische TIA (neurologische symptomen die niet specifiek zijn voor TIA) bij de algemene bevolking van 55 jaar en ouder.

Opzet

Dwarsdoorsnedeonderzoek.

Plaats

De wijk Ommoord in Rotterdam.

Methode

Aan 7983 55-plussers, deelnemers aan het ‘Erasmus Rotterdam gezondheid en ouderen’(ERGO)-onderzoek, werd door een getrainde arts gevraagd of zij in de afgelopen 3 jaar perioden met stoornissen in gevoeligheid, kracht, spraakvermogen en gezichtsvermogen hadden gehad die korter duurden dan 24 uur. Bij een bevestigend antwoord werd verder gevraagd naar het ontstaan, de duur en het verdwijnen van de klachten en werd er een gedetailleerde beschrijving van de symptomen (in spreektaal) verkregen. Op basis van de beschrijving van de symptomen werden de klachten door een neuroloog geclassificeerd als ‘typische TIA’ of ‘atypische TIA’.

Resultaten

De prevalentie van TIA's was 1,9 in de leeftijdscategorie 55-64 jaar, 3,5 in de leeftijdscategorie 65-74 jaar, 4,3 in de leeftijdscategorie 75-84 jaar en 5,1 in de categorie ≥ 85 jaar. De prevalentiecijfers voor typische TIA waren respectievelijk 0,9, 1,7, 2,3 en 2,2 en voor atypische TIA respectievelijk 1,0, 1,8, 2,0 en 2,9. Klinische kenmerken zoals het aantal aanvallen, het ontstaan, de duur en het verdwijnen van de symptomen waren gelijk voor typische en atypische TIA. Toegenomen leeftijd, mannelijk geslacht, diabetes mellitus, lage ‘high-density’-lipoproteïne-(HDL)-cholesterolwaarde, Q-golfmyocardinfarct en atherosclerose van de A. carotis hielden verband met typische TIA, terwijl toegenomen leeftijd, hypertensie, lage HDL-cholesterolwaarde, actief roken en angina pectoris verband hielden met atypische TIA.

Conclusie

Ongeveer de helft van de personen met een TIA had symptomen die niet geheel specifiek waren voor een TIA. Verschillen in verbanden met risicofactoren tussen typische en atypische TIA wijzen erop dat uiteenlopende mechanismen aan de symptomen ten grondslag liggen; deze verschillen kunnen leiden tot onderscheiden aanvullende onderzoeken en mogelijk ook tot verschillende behandeling.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Neurologie, Rotterdam.

Mw.E.C.van der Wilk, arts (tevens: Erasmus Universiteit, afd. Epidemiologie en Biostatistiek, Rotterdam); prof.dr.P.J.Koudstaal, neuroloog.

Erasmus Universiteit, afd. Epidemiologie en Biostatistiek, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Dr.M.L.Bots, prof.dr.D.E.Grobbee (beiden tevens: Universiteit Utrecht, Julius Centrum voor Patiëntgebonden Onderzoek, Utrecht) en prof.dr. A.Hofman, artsen-epidemiologen.

Contact dr.M.L.Bots

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties