Samenvatting
Doel
Sinds de jaren 90 wordt beeldvormend onderzoek van de hersenen steeds breder toegepast. Als direct gevolg hiervan stijgt het aantal toevalsbevindingen. Het doel van dit onderzoek is inzicht te verschaffen in de prevalentie, de klinische relevantie en het natuurlijke beloop van toevalsbevindingen op MRI-hersenscans.
Opzet
Prospectief cohortonderzoek.
Methode
In het kader van de Rotterdam-studie ondergingen 5800 deelnemers in de periode 2005-2014 een MRI-hersenscan. Hun gemiddelde leeftijd was 64,9 jaar, 55,1% was vrouw. Alle scans werden door getrainde onderzoekers en ervaren neuroradiologen beoordeeld op klinisch relevante toevalsbevindingen. We berekenden de prevalenties van de gevonden afwijkingen en onderzochten welk klinisch beleid er volgde bij de deelnemers die waren doorverwezen. Aan de hand van vervolgscans in het kader van de Rotterdam-studie onderzochten we het natuurlijke beloop van de gevonden afwijkingen bij deelnemers die niet waren doorverwezen.
Resultaten
Bij 549 van de 5800 deelnemers (9,5%) werd een toevalsbevinding gedaan. De meest voorkomende afwijkingen waren meningiomen bij 143 deelnemers (2,5%) en aneurysmata bij 134 deelnemers (2,3%). In totaal 188 deelnemers (3,2%) werden verwezen naar een medisch specialist. Bij 144 deelnemers (76,6%) koos deze na het eerste consult voor afwachtend beleid of ontslag. De meerderheid van de niet-verwezen of niet-behandelde meningiomen en aneurysmata groeide niet gedurende de follow-upperiode van gemiddeld 48-60 maanden.
Conclusie
Bij mensen van middelbare en oudere leeftijd wordt op MRI-hersenscans relatief vaak een toevalsbevinding gedaan. Bij 3% van deze mensen is de bevindingen aanleiding voor een aanvullende klinische evaluatie, meestal zonder verdere klinische consequenties.
Reacties