Samenvatting
Doel
Onderzoeken welk percentage patiënten met atriumfibrilleren stopt met direct werkende orale anticoagulantia (non-persistentie van DOAC’s), het vinden van voorspellers van non-persistentie en een vergelijking maken met patiënten die vitamine K-antagonisten (VKA) gebruiken.
Opzet
Beschrijvend registeronderzoek en cohortonderzoek.
Methode
Wij gebruikten gegevens van het register van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) over het gebruik van DOAC’s en gegevens van een cohort van patiënten met atriumfibrilleren die bij de trombosedienst Leiden werden behandeld met VKA. De gegevens van SFK werden gebruikt om de gebruiksduur van DOAC’s (non-persistentie; het volledig stoppen) te berekenen bij patiënten met atriumfibrilleren die in de periode 1 januari 2012 tot 1 april 2016 met een DOAC begonnen. Daarnaast berekenden wij de non-persistentie van patiënten met atriumfibrilleren die VKA gebruikten tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2012 aan de hand van de gegevens van de trombosedienst Leiden. Met multivariabele Cox-regressieanalyse werd beoordeeld of onderliggende factoren de non-persistentie van DOAC’s konden voorspellen.
Resultaten
DOAC-gebruikers (n = 77.333) waren jonger dan VKA-gebruikers (n = 10.079; gemiddeld 70 vs. 73 jaar). De non-persistentie bij DOAC-gebruikers was 34% na 1 jaar en 64% na 4 jaar, vergeleken met 22% na 1 jaar en 36% na 4 jaar voor VKA-gebruikers. Uit de multivariabele analyse bleek dat jonge leeftijd, vrouwelijk geslacht, geen gelijktijdig gebruik van medicatie en therapieontrouw voorspellers waren voor non-persistentie van DOAC gebruik.
Conclusie
De persistentie van de DOAC-behandeling bij patiënten met atriumfibrilleren was in onze studie laag, in overeenstemming met de resultaten van andere observationele studies. De persistentie van behandeling met VKA was hoger dan die van DOAC’s.
Reacties