artikel
Een ingediend onderzoeksvoorstel waarin ik maanden liefde, energie en toewijding had gestopt werd met een kort bericht afgeserveerd. Ondanks een hoge beoordelingsscore had er één ander project een hogere score. Ik voelde eerst ongeloof, daarna verdriet en vervolgens boosheid. In mijn fantasie schreef ik al enkele vileine protestbrieven. Misschien wat pathetisch en is de vergelijking misplaatst, maar alle stadia van rouw werden kortdurend doorkruist. Gelukkig kwam al snel enige berusting. Je kunt iets niet veranderen als je er geen invloed op hebt.
De wereld van een (klinisch) onderzoeker bestaat uit afwijzingen. Niet alleen worden de meeste van onze beursaanvragen afgewezen (honoreringspercentages 10-15%), ook worden de meeste van onze pennenvruchten eerst een paar keer afgewezen voordat ze ergens in een tweederangsblad worden gepubliceerd – en nauwelijks worden gelezen. Dan hebben we het nog niet eens over de trage carrièrepaden die onze verlangens tarten om ‘hogerop’ te komen.
‘Zo’n afwijzing is van grote invloed op ons gemoed’
Nu hoor ik u denken. Waarom doet een wetenschapper dit zichzelf aan? Dat vraag ik mezelf ook vaak af. Toch blijf ik het proberen. Hoe vaker je wordt afgewezen, hoe zoeter het gevoel als je wel succes hebt. Het voelt alsof je een cadeautje uitpakt. Je mag dan de komende jaren iets onderzoeken waar je écht in gelooft, wat je waardevol vindt en waarvan je denkt dat het de wereld een klein beetje beter maakt.
De bittere smaak van afwijzing blijft echter vaak lang hangen. Ik weet uit ervaring én onderzoek dat toeval en voorkeur een grote rol spelen in subsidietoekenningen. Een infectioloog in een beoordelingscommissie zal waarschijnlijk liever onderzoek naar pneumonieën honoreren dan onderzoek naar urticaria, suïcidaliteit of zweetvoeten. Daarbij is het onmogelijk om te bepalen wat relevanter is en te voorspellen wat een doorbraak gaat opleveren.
Er gaan daarom steeds meer stemmen op om gewogen loting toe te passen. Hierbij wordt het beschikbare geld verloot onder de kwalitatief goede aanvragen. Dat is inmiddels goed onderzocht. Bovendien voelt dat niet als afwijzing, maar gewoon als pech. Veel draaglijker.
Het lijken misschien futiliteiten in het leven van een wetenschapper, afwijzingen zijn onbedoeld van grote invloed op ons gemoed en onze veerkracht. Het is niet zelden dat klinische onderzoekers besluiten te stoppen met onderzoek doen vanwege dit wanhoop-inducerende systeem. Ik zal het niet snel doen, mijn naïeve optimisme vertelt me dat het de volgende keer wel weer raak is. En die volgende potentiële afwijzing? Ach, misschien heb ik gewoon wel talent voor afwijzing.
Reacties