De behandeling van patiënten met diabetes mellitus type 2 is onder andere gericht op het voorkómen van langetermijn-complicaties. Daarbij is metformine voor patiënten met een acceptabele nierfunctie algemeen geaccepteerd als medicamenteuze behandeling van eerste keus. Om adequate glucoseregulatie te bereiken is vaak een 2e geneesmiddel nodig, maar er is weinig bewijs beschikbaar waarop deze therapiekeuze kan worden gebaseerd. Theoretisch komen als toevoeging aan metformine in aanmerking: een sulfonylureum(SU)-derivaat, een alfa-glucosidaseremmer, een dipeptidylpeptidase-4-remmer, een ‘glucagon-like peptide1’-receptoragonist, een natrium-glucose-cotransporter-remmer of insuline. De langetermijneffecten van de meeste van deze combinaties zijn niet bekend en niet systematisch vergeleken. Dit is een belangrijke reden waarom richtlijnen in verschillende landen sterk variëren in advies over optimale combinatietherapie.
De NHG-standaard adviseert specifiek om het SU-preparaat gliclazide toe te voegen als 2e middel, onder andere vanwege een beter veiligheidsprofiel.1 Vanuit internationaal perspectief is dit een unieke keuze. Een aanbeveling van de ‘American Diabetes Association’ (ADA) en ‘European…
Reacties