Samenvatting
Doel
Bepalen van de betrouwbaarheid van stereotactische dikkenaaldbiopsie bij de diagnostiek van niet-palpabele, voor carcinoom verdachte mamma-afwijkingen.
Opzet
Prospectief.
Patiënten en methode
In de periode 1 februari 2000-6 juni 2002 werden van alle patiënten die een stereotactische dikkenaaldbiopsie ondergingen voor een niet-palpabele mamma-afwijking gegevens verzameld over histologische diagnose en gevolgd beleid. De procedures werden uitgevoerd in 4 centra en patiënten werden verwezen vanuit 40 Nederlandse ziekenhuizen. De uitkomsten werden vergeleken met die in de voorafgaande ‘Core biopsy after radiological localisation’(COBRA)-studie, waar na elke dikkenaaldbiopsie een excisiebiopsie volgde. Follow-upgegevens werden verkregen van het Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (PALGA). Ook werd nagegaan of de COBRA-richtlijnen werden gehanteerd.
Resultaten
Er werden 955 patiënten geïncludeerd met 995 afwijkingen en er werden 905 biopsieprocedures afgerond bij 874 patiënten (gemiddelde leeftijd: 59 jaar; uitersten: 23-86). Van de hoogrisicoafwijkingen bleek 27 na excisiebiopsie een carcinoom, ongeveer evenveel als tijdens de COBRA-studie (23). Van de ductale in-situcarcinomen bleek 28 een invasief carcinoom, dat was meer dan in de COBRA-studie (17). Er werden geen carcinomen gevonden in de beperkte follow-upperiode (gemiddeld 20,0 maand; uitersten: 5,8-34,0). 96 van de patiënten werd volgens COBRA-richtlijnen behandeld.
Conclusie
In de beperkte follow-upperiode werden geen carcinomen gemist, waardoor de diagnostiek met stereotactische dikkenaaldbiopsie vooralsnog even gevoelig lijkt als in de studiesetting.
Reacties