Inleiding
Een infectie met het humane immunodeficiëntievirus (HIV) stelt men over het algemeen vast door HIV-specifieke antistoffen in het serum van de patiënt aan te tonen. De toetsen waarmee deze antistoffen worden aangetoond, zijn overwegend gebaseerd op het ‘enzyme-linked immunosorbent assay’ (ELISA)-principe.1 Een serum dat reproduceerbaar reactief is in de ELISA wordt vervolgens onderzocht in een confirmatietoets (immunoblot-test). In deze assay worden de antistoffen gedifferentieerd op basis van reactie met individuele HIV-eiwitten. Bepaalde reactiepatronen zijn kenmerkend voor HIV-antistoffen en bewijzen dus de aanwezigheid van een HIV-infectie. Deze procedure wordt zowel in de diagnostiek bij afzonderlijke patiënten als in onderzoek naar HIV-prevalentie op populatieniveau gevolgd.
In een anoniem prevalentieonderzoek moet de drempel voor deelneming zo laag mogelijk worden gehouden. Het afnemen van bloed door middel van venapunctie kan in dit opzicht een belemmering vormen. Daarnaast is geschoold personeel noodzakelijk voor de bloedafneming, moet er een geschikte ruimte zijn voor het…
Reacties