Samenvatting
De multidisciplinaire richtlijn ‘Varicella’ geeft richtlijnen voor diagnostiek, behandeling en preventie van waterpokken.
Bij de eerste zwangerschapscontrole dient gevraagd te worden naar doorgemaakte waterpokken; bij negatieve of onduidelijke anamnese is bepaling van antistoffen tegen varicella-zostervirus (VZV) geïndiceerd.
VZV-antistofbepaling is aangewezen bij patiënten die in aanmerking komen voor immuunsuppressieve therapie en bij gezondheidszorgwerkers die anamnestisch geen waterpokken hebben doorgemaakt en die in contact komen met immuungecompromitteerde patiënten.
Binnen 96 h na een VZV-contact kan toediening van varicella-zoster-immunoglobuline (VZIG) bij seronegatieve zwangeren en patiënten met een T-celdeficiëntie de ernst van de infectie verminderen.
Neonaten van wie de moeder in de periode van 5 dagen vóór tot en met 2 dagen na de bevalling waterpokken ontwikkelde, komen in aanmerking voor toediening van VZIG.
Antivirale middelen kunnen de ernst van de infectie verminderen en zijn veilig bij zwangeren.
Het varicellavaccin kan waterpokken voorkómen, maar is gecontraïndiceerd bij immuungecompromitteerde patiënten en zwangeren.
Reacties