Samenvatting
Doel
Bestuderen van de relatie tussen indicatie voor een sectio caesarea (sectio) en de noodzaak tot reanimatie van de pasgeborene.
Opzet
Prospectief cohortonderzoek.
Methoden
Van alle sectio's die in één jaar plaatsvonden in de Isala klinieken, locatie Weezenlanden, Zwolle, werden de volgende gegevens verzameld: indicatie voor de sectio, Apgar-score na 1 en 5 min en maatregelen die de kinderarts nam bij de opvang van de pasgeborene. Deze maatregelen werden verdeeld in 2 groepen: reanimatie (beademing met masker en ballon of met een endotracheale tube) of geen reanimatie (stimuleren, zuurstof voorhouden of geen maatregelen).
Resultaten
In het onderzoeksjaar werden 202 sectio's verricht. De noodzaak tot reanimatie van de pasgeborene (door middel van masker- en ballonbeademing) was 4 (2/50 kinderen) bij een sectio verricht vanwege vernauwd bekken of eerdere sectio en 3,3 (2/61 kinderen) bij een sectio verricht wegens niet-vorderende baring. Dit was vergelijkbaar met de noodzaak tot reanimatie na een vaginale baring. Daarentegen was de noodzaak tot reanimatie duidelijk vaker aanwezig bij de overige indicaties voor sectio, namelijk 6/37 (16) bij liggingsafwijkingen, 3/10 (30) bij placentadisfunctie en 11/44 (25) bij foetale nood (p < 0,001). Bij één van deze pasgeborenen (bij wie voor de geboorte ernstige foetale nood was vastgesteld) was endotracheale beademing nodig. De 1-minuut-Apgar-score was lager bij kinderen geboren na een sectio onder algehele anesthesie dan na spinale anesthesie (p = 0,002), onafhankelijk van de indicatie van de sectio.
Conclusie
Op basis van de indicatie voor een sectio is de aanwezigheid van een (kinder)arts die ervaring heeft met reanimatie van de pasgeborene gewenst bij een hoogrisicosectio (afwijkende ligging van het kind, placentadisfunctie, foetale nood en algehele anesthesie).
Reacties