Samenvatting
Visuele stoornissen komen bij mensen met een verstandelijke handicap meer voor dan in de algemene bevolking. Omdat er mogelijk een aanzienlijke onderdiagnostiek is, lijkt een actief opsporingsbeleid in deze groep gerechtvaardigd. Immers, tijdige opsporing heeft vaak consequenties voor preventie en behandeling. Daarom zijn door een consensuswerkgroep richtlijnen ontwikkeld, waarin specialistisch oogheelkundig onderzoek van alle jonge kinderen met een verstandelijke handicap wordt aanbevolen, evenals onderzoek van de visuele functie op de leeftijd van 3, 6, 12 en 18 jaar en vanaf de leeftijd van 45 jaar elke 5 jaar. Voor volwassenen met het syndroom van Down wordt een extra onderzoek op de leeftijd van 30 jaar aanbevolen voor de opsporing van leeftijdgebonden cataract en (toegenomen) refractieafwijkingen. Het merendeel van de personen met een verstandelijke handicap is met de gebruikelijke methoden door de huisarts te onderzoeken. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor de te gebruiken onderzoeksmethoden bij onvoldoende coöperatieve personen, evenals voor de behandeling en begeleiding. Het is wenselijk dat voor moeilijk te onderzoeken en te behandelen personen een laagdrempelige verwijsmogelijkheid wordt gecreëerd binnen de regio's, bijvoorbeeld via een samenwerkingsverband van een centrum voor verstandelijk gehandicapten, een afdeling oogheelkunde en een visueel adviescentrum.
Reacties