Samenvatting
Doel
Onderzoek naar de werkzaamheid en de bijwerkingen van radiosynoviëctomie van het kniegewricht bij patiënten met persisterende aspecifieke chronische niet-infectieuze gewrichtsontsteking, synoviitis villonodularis pigmentosa of hemofilie met recidiverende bloedingen in een gewricht.
Opzet
Beschrijving van 3 prospectieve onderzoekingen.
Plaats
Academisch Ziekenhuis St.Radboud, Nijmegen.
Patiënten
Groep 1: Persisterende chronische synovitis in 89 kniegewrichten bij 77 patiënten met reumatoïde artritis. Groep II: 8 kniegewrichten bij 8 patiënten met een monoarticulaire artritis van de knie met een histologisch bewezen synoviitis villonodularis pigmentosa. Groep III: 6 gewrichten bij 6 patiënten met hemofilie met chronische artropathie ten gevolge van recidiverende bloedingen in het gewricht.
Methode
In de kniegewrichten werd 185 MBq (5 mCi) yttrium-90-silicaat (90Y) of 185 MBq aurothioglucose-198 (198Au) intra-articulair geïnjicieerd na aspiratie van het synovia. Daarna werd 3 dagen bedrust voorgeschreven. Klinisch onderzoek, metingen van bloedbezinking en 99mTc-pertechnetaat-opname en röntgenonderzoek van het kniegewricht werden verricht vóór injectie en gedurende het volgonderzoek.
Voornaamste resultaten
Groep 1: bij evaluatie na 0,5 en 3 jaar hadden de kniegewrichten met geen of weinig röntgenafwijkingen een significant gunstiger behandelingsresultaat dan de kniegewrichten met matige tot ernstige röntgenafwijkingen (p < 0,05). Groep II: bij 50 van de patiënten was er na de behandeling met 90Y een gunstig effect bij een follow-up-duur van gemiddeld 24 maanden. Groep III: het aantal perioden met bloedingen in het behandelde gewricht bij de patiënten met hemofilie daalde significant en er was een vermindering van de pijn in 67 gedurende de follow-up-periode van 2,5 jaar.
Conclusie
Radiosynoviëctomie is een eenvoudige en voor de patiënt nauwelijks belastende behandeling, die vaak tot goede resultaten leidt.
(Geen onderwerp)
Heerenveen, mei 1992,
Wij onderschrijven het artikel van Boerbooms et al., waarin de resultaten genoemd worden van een onderzoek dat vóór 1985 moet hebben plaatsgevonden (het onderzoek werd immers al eerder elders gepubliceerd) (1992;922-6). Toch willen wij graag het volgende opmerken.
Met betrekking tot de patiënten met reumatoïde artritis (RA) heeft het statistisch significante verschil in resultaat in de groep van patiënten met ernstige en die met geringe radiologische afwijkingen weinig klinische relevantie bij een oudere patiënt. Bij een RA-patiënt met een matige cardiopulmonale toestand of geringe motivatie voor een operatieve ingreep (artroplastiek) kan wel degelijk op korte termijn een voor de patiënt waardevolle symptomatische verlichting van de pijnklachten (en in mindere mate in de mobiliteitsbeperking) worden verkregen door middel van een radioactieve synoviëctomie.
In het onderzoek werd alsnog chirurgische synoviëctomie uitgevoerd bij 16 van de 50 kniegewrichten. Teneinde meer inzicht te verkrijgen in de invloed van radioactieve synoviëctomie op het kraakbeen zou aan de orthopedisch chirurg die de chirurgische synoviëctomie verricht, moeten worden gevraagd het aspect van het kraakbeen in het gewricht te beoordelen op een gestandaardiseerde wijze. Ook kan het pathologisch-anatomisch beeld van het synovium na radioactieve synoviëctomie interessante informatie opleveren.
De hoofdindicatie voor de radioactieve synoviëctomie is de proliferatieve synovitis in het kader van chronische artritis die niet reageert op lokale steroïdinjecties. Behalve de genoemde indicaties ‘synoviitis villonodularis’ en ‘hemofilie’ dient ook de primaire artrose met secundaire synovitis (zgn. ‘actieve artrose’) te worden genoemd.12
Tot nu toe verrichtten wij vanaf 1990 een radioactieve synoviëctomie bij 4 patiënten met artrose en secundaire synovitis. Een recidief van de synovitis trad op bij 3 van de 4 patiënten: één binnen een jaar, één binnen twee jaar en één na ruim twee jaar. Evenals bij RA-patiënten leek het effect van de radioactieve synoviëctomie bij artrosepatiënten met ernstiger radiologische afwijkingen (meer gewrichtsspleetversmalling) geringer dan bij patiënten met geringe radiologische afwijkingen. Een vermindering van de pijn bij de categorie patiënten met artrose en secundaire synovitis tot 3 maanden na de ingreep wordt ook genoemd door anderen;2 dit positieve effect was na 6 maanden in dat onderzoek weer verdwenen. Er bestaat dus een indicatie voor radioactieve synoviëctomie bij patiënten met artrose, secundaire synovitis en hydrops en weinig tot geen radiologische afwijkingen.
Een goede samenwerking tussen reumatoloog en orthopedisch chirurg kan leiden tot een betere indicatiestelling voor een radioactieve synoviëctomie en daarenboven het inzicht in de effecten van deze behandeling verdiepen.
Müller-Brand J. Grundlagen der Radiosynoviorthese. Schweiz Med Wschr 1990; 120: 676-9.
Will R, Laing B, Edelman J, Lovegrove F, Surveyor I. Comparison of two yttrium-90 regimens in inflammatory and osteoarthropathies. Ann Rheum Dis 1992; 51: 262-5.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, mei 1992,
Wij hebben het commentaar van Houtman en Mencke met belangstelling gelezen. Inderdaad kan radiosynoviëctomie ook toegepast worden bij artrose met secundaire synovitis, de zogenaamde ‘natte artrose’. Zij melden dat zij sedert 1990 4 patiënten hiermee hebben behandeld en hierop een redelijk gunstig resultaat zagen. In 1985 werd reeds door Spooren et al. een gunstig resultaat van radiosynoviëctomie bij gonartrose beschreven, zelfs wanneer er reeds matige radiologische afwijkingen aan het behandelde gewricht aanwezig waren.1 In een recent onderzoek werden 47 kniegewrichten met artrose met een radioactieve synoviëctomie behandeld. Al deze patiënten hadden pijn van het kniegewricht en in de helft van deze gewrichten bestond er een significante hydrops. Na 12 maanden was er bij 43% een goed effect, bij 43% een slecht resultaat en bij 14% geen verandering.2
In ons onderzoek met betrekking tot de patiënten met reumatoïde artritis (RA) vonden wij een significant beter resultaat bij de groep van patiënten met geen of weinig radiologische afwijkingen dan bij de groep met matige tot ernstige afwijkingen.3 Dit is onzes inziens van klinische relevantie en onafhankelijk van de leeftijd. Uiteraard kan bij een patiënt die niet kan of wil geopereerd worden radiosynoviëctomie overwogen worden, zelfs bij duidelijke radiologische afwijkingen van het gewricht.
Wat betreft de suggestie om tijdens de chirurgische synoviëctomie van de knie in het geval dat de radioactieve synoviëctomie heeft gefaald, het kraakbeen van het gewricht volgens een gestandaardiseerde wijze te beoordelen willen wij het volgende opmerken. Bij deze gewrichten is de artritis na de radioactieve synoviëctomie kortdurend verminderd of blijven bestaan. De afwijkingen aan het kraakbeen zouden het gevolg kunnen zijn van deze artritis en zullen dan ook niet bijdragen in het inzicht van de relatie van de bestralingssynoviëctomie en de eventuele schade op het kraakbeen.
Spooren PFMJ, Rasker JJ, Arens RPJH. Synovectomie of the knee with 90Y. Eur J Nucl Med 1985; 10: 441-5.
Will R, Laing B, Edelman J, Lovegrove F, Surveyor I. Comparison of two yttrium-90 regimens in inflammatory and osteoarthropathies. Ann Rheum Dis 1992; 51: 262-5.