artikel
Het overlijden van Arthur Staal, op 31 maart 2016, roept bij velen herinneringen op aan de voorname rol die hij heeft vervuld in de Nederlandse neurologie tijdens de tweede helft van de vorige eeuw. Hij begon de studie geneeskunde vlak na de oorlog, eerst in Leiden en vervolgens in Groningen. Weer terug in Leiden werd hij opgeleid tot neuroloog, onder verantwoordelijkheid van prof.dr. W.J.C. Verhaart; diens wetenschappelijke belangstelling ging vooral uit naar de vergelijkende neuroanatomie. Staal promoveerde dan ook, in 1961, op verbindingen in de hersenen van de kat. Hij bleef verbonden aan het Leidse Academisch Ziekenhuis, als hoofd van de polikliniek. Vele coassistenten werden in die tijd aangenaam getroffen door de niet alleen praktische, maar vooral respectvolle en onopgesmukte manier waarop hij patiënten benaderde.
In 1970 werd hij benoemd tot hoogleraar neurologie in Rotterdam. De patiëntenzorg kwam bij hem op de eerste plaats. Wat wetenschappelijk onderzoek van neurologische aandoeningen betreft zag hij al vroeg in dat dit ook – en misschien wel vooral – gericht moest zijn op de behandeling en niet alleen op oorzaken, ontstaanswijze of classificatie. Een unieke verdienste was dat hij de voorwaarden schiep waardoor zijn stafleden en assistenten resultaten konden oogsten, in het bijzonder op het gebied van hersenvaatziekten en neuromusculaire aandoeningen. Daarnaast was hij een gepassioneerd en consciëntieus docent; vele studenten van toen bewaren levendige herinneringen aan zijn onderwijs tijdens colleges (steevast met een patiënt) en werkgroepen (toen een noviteit). Tijdens grote visites gaf hij steeds blijk van zijn grote belangstelling voor de mens achter de ziekte; vervolgens werd tijdens een kop koffie nagepraat, stimuleerde hij discussies en gaf hij suggesties voor nadere studie of voor het vragen van advies elders. Zo schiep hij sfeer en liet hij de kliniek bloeien: de ‘Rotterdamse school’.
Na zijn emeritaat in 1991, waarbij hij werd benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, kon hij meer aandacht geven aan de paardensport, die hij van jongs af aan had beoefend. Maar de neurologie vergat hij niet. Gedurende meer dan een jaar was hij waarnemend afdelingshoofd in Maastricht. Daarna ging hij tot op hoge leeftijd wekelijks naar Utrecht voor onderwijs aan coassistenten, steeds aan de hand van een patiënt. Bovendien zag hij elke twee maanden in het Ikazia ziekenhuis moeilijke patiënten, op verzoek van de neurologen aldaar. Enkele jaren geleden overleed zijn vrouw; daarna vereenzaamde hij geleidelijk, maar enkele vroegere medewerkers hielden een oogje in het zeil. Zijn schaduw is nu opgelost, maar zijn beeld blijft bestaan: een goede vriend, maar vooral een voorbeeldige dokter.
Reacties