Samenvatting
Doel
Bepalen van de prevalentie van de cognitieve problemen bij 3 groepen patiënten die waren behandeld met adjuvante chemotherapie voor borstkanker.
Opzet
Dwarsdoorsnedeonderzoek.
Methode
Met 13 neuropsychologische tests werd het cognitief functioneren onderzocht van patiënten die circa 2 jaar tevoren waren behandeld wegens mammacarcinoom. In de periode januari 1995-december 1996 werden 4 groepen onderzocht en met elkaar vergeleken: 34 patiënten die hooggedoseerde cyclofosfamide-thiotepa-carboplatine(CTC)-chemotherapie hadden gekregen, 36 patiënten die standaarddosis fluorouracil-doxorubicine-cyclofosfamide(FEC)-chemotherapie hadden ondergaan, 39 patiënten die behandeld waren met het conventionele cyclofosfamide-methotrexaat-fluorouracil(CMF)-schema, en, als controlegroep, 34 patiënten die alleen chirurgisch en radiotherapeutisch behandeld waren.
Resultaten
De gemiddelde leeftijd van de onderzochte vrouwen in de 4 groepen was 45,5-48,1 jaar. In de chemotherapiegroepen rapporteerde 8-38 van de patiënten klachten over het cognitief functioneren; in de controlegroep 0-6. Cognitieve stoornissen volgens de testuitslagen waren onder de controlepatiënten aanwezig bij 9, bij de patiënten behandeld met CTC bij 32 (oddsratio: 6,5; p = 0,015), met FEC bij 17 (1,9; p = 0,450) en met CMF 23 (4,9; p = 0,045). De stoornissen betroffen vooral aandacht, snelheid van informatieverwerking, flexibiliteit, geheugen en motoriek. De gevonden stoornissen hingen niet samen met angst, depressie of vermoeidheid, en correleerden niet met de klachten die de patiënten rapporteerden over hun cognitief functioneren.
Conclusie
Patiënten met mammacarcinoom die waren behandeld met hooggedoseerde CTC of met een conventionele dosis CMF hadden een hoger risico op cognitieve stoornissen dan patiënten die niet met chemotherapie behandeld waren. Dit verhoogde risico werd niet gevonden voor patiënten die met een standaarddosis FEC-chemotherapie behandeld waren.
Reacties