Samenvatting
In ruim 3 jaar werden 862 zwangeren endoscopisch onderzocht wegens risico van aangeboren hartafwijkingen bij de foetus. Bij 71 van hen was de kans op een kind met een aangeboren hartafwijking verhoogd wegens familie-anamnese of blootstelling aan teratogene middelen; in deze groep werden 14 kinderen met een hartafwijking geboren van wie bij 9 deze prenataal correct was vastgesteld. De sensitiviteit van het onderzoek was 64, de specificiteit 100. Bij de overige 29 waren complicaties in de bestaande zwangerschap (foetale hartaritmieën, hydramnion, ernstige groeivertraging en andere afwijkingen dan van het hart) een indicatie voor echoscopisch onderzoek van het hart van de foetus. In deze groep werden 31 aangeboren hartafwijkingen gevonden, waarvan 28 prenataal correct waren gediagnostiseerd. De sensitiviteit van het onderzoek was 97, de specificiteit 98. Bij 39 van de foetussen bij wie een aangeboren hartafwijking werd gevonden was er tevens sprake van een abnormaal chromosomenpatroon. Het prenataal vaststellen van een hartafwijking biedt de mogelijkheid tot aanpassing van het obstetrische beleid, indien de ernst en het eventueel aanwezig zijn van andere structurele afwijkingen of chromosomaal defect dit toelaten. Wanneer echter ondanks een verhoogd risico geen afwijking wordt vastgesteld, kunnen de ouders worden gerustgesteld.
Reacties