Samenvatting
Bij de afdeling Infectieziekten van de GG&GD in Amsterdam melden zich regelmatig mensen die tijdens de uitoefening van hun (niet-ziekenhuisgebonden) beroep of in hun vrije tijd blootgesteld zijn aan mogelijk met hepatitis-B-virus (HBV), hepatitis-C-virus (HCV) of humaan immunodeficiëntievirus (HIV) besmette lichaamsvloeistoffen. Tot januari 2000 werden mensen voor HIV-postexpositieprofylaxe (HIV-PEP) verwezen naar een ziekenhuis, terwijl de bronopsporing en nacontrole wat betreft HBV en HCV bij de GG&GD plaatsvond. Sinds januari 2000 kan, volgens een nieuw protocol, behalve een ziekenhuis, ook de GG&GD de indicatie voor HIV-PEP stellen en deze voorschrijven. In 2000 meldden zich 322 personen. Donoronderzoek vond 194 keer plaats, waarbij 104 keer op HIV werd getest. In 19 gevallen werden HIV-antistoffen gevonden of was de donor bekend HIV-positief. Er kregen 50 personen PEP voorgeschreven; 16 keer na een naaldprikaccident, 22 keer na een seksueel accident, 6 keer na een bijtwond en 6 keer na direct contact met menselijk bloed. Hiervan kon 30 keer de donor worden opgespoord, waarna er 16 konden stoppen met PEP wegens een negatieve HIV-test. In 4 gevallen werd de medicatie gestopt nadat de PEP-indicatie was herzien, zodat in totaal 30 de kuur moesten afmaken. Meer dan 80 rapporteerde bijwerkingen; 3 personen stopten voortijdig vanwege bijwerkingen. De uitvoering van het protocol leidde tot meer duidelijkheid omdat alle controles nu op één plek plaatsvonden, en – in vergelijking met andere studies – tot een snelle PEP-verstrekking en een goede therapietrouw. Half mei 2001 waren geen seroconversies waargenomen.
Reacties