Samenvatting
Doel
Inventariseren van de redenen van patiënten die zonder verwijzing van de huisarts de spoedeisendehulpafdeling bezoeken en de karakteristieken van hen.
Opzet
Prospectief, descriptief.
Methode
Van de chirurgische patiënten die in de periode 1 april-25 juni 1997 het Centrum voor Acute Opvang en Eerste Hulp (CAOEH) van het Academisch Ziekenhuis Utrecht bezochten, werden de demografische en diagnostische gegevens van de zelfverwijzers vergeleken met die van de patiënten die waren verwezen door de huisarts. De niet-verwezen patiënten werd gevraagd naar de redenen voor hun komst zonder verwijzing.
Resultaten
Er waren 1026 patiënten die het CAOEH bezochten op eigen initiatief: 603 mannen en 423 vrouwen. De frequentste redenen voor het directe bezoek waren ‘niet aan de huisarts gedacht’ (48) en ‘wil specialistische hulp’ (30). De niet-verwezen patiënten verschilden van de 962 verwezen patiënten in leeftijd: 54 versus 34 was 20-39 jaar; ernst van het trauma: 76 versus 39 had een relatief kleine trauma; aard van het trauma: 19 versus 4 had een sportletsel; woonplaats: 57 versus 45 woonde in de omgeving van het ziekenhuis. Van de niet-verwezen patiënten bezocht 57 het CAOEH buiten kantooruren, van de verwezen patiënten 39.
Conclusie
Een groot deel van de niet-verwezen patiënten maakte onnodig gebruik van het CAOEH en hoorde eigenlijk thuis in de eerste lijn, vooral jongvolwassenen met kleine traumata of sportletsel die dichtbij het ziekenhuis woonden. Vooral onbekendheid of onduidelijkheid over de bestaande regeling speelde hierbij een rol.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 2000,
In hun artikel over patiënten die zonder verwijzing de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht bezochten (2000:428-31), concluderen Jaarsma-van Leeuwen et al. dat tweederde van de patiënten die zonder verwijzing van een huisarts langskwamen onnodig gebruikmaakte van de SEH-afdeling en eigenlijk thuishoorde in de eerste lijn. In de beschouwing wordt voorgesteld dat een SEH-arts terugverwijst naar een huisarts als er kleine traumata worden gepresenteerd die langer dan 24 uur geleden zijn ontstaan. Beide opmerkingen berusten mijns inziens op een onjuist uitgangspunt: nogal wat mensen presenteren - met name buiten kantooruren - zowel aan de SEH-arts als aan de huisarts klachten die buiten het medische kanaal hadden kunnen of moeten blijven.1
Als oplossing voor het probleem propageren de auteurs Postbus 51. Een betere benadering lijkt mij om zorgverleners en ziekenhuisbesturen te laten inzien dat de toename van verzoeken om hulp buiten de kantooruren een onomkeerbaar feit is en dat ‘niet noodzakelijk’ bezoek evengoed bij de huisarts voorkomt. Dat 60-75% van het SEH-bezoek in de eerste lijn had kunnen worden afgehandeld, is een eenzijdige conclusie. Mensen vragen buiten de kantooruren vaker om hulp en dat is een afspiegeling van een maatschappelijke situatie die de uitkomsten van het hier besproken onderzoek verre ontstijgt. Een drietal kanttekeningen tenslotte:
Er zijn 7 literatuurverwijzingen, alle uit de jaren 1985-1990. Een willekeurige zoekactie in Medline levert bijvoorbeeld voor de periode 1996-1999 vele treffers op over de hier besproken thematiek. Ook in het Nederlands bestaan recentere publicaties.
De SEH-arts beoordeelde ten behoeve van dit onderzoek of een bezoek ‘noodzakelijk’ (leidend tot een opname), ‘nodig’ (röntgenfoto of wondbehandeling) of ‘onnodig’ (rest) was. Dit is in mijn ogen een dubieuze indeling, die op de gemiddelde polikliniek beter niet kan worden gebruikt. In een recente publicatie werd een reëlere meetlat gebruikt:2 ‘noodzakelijk’ (terecht verzoek om acute hulp; kan niet tot het volgende spreekuur wachten), ‘niet noodzakelijk, maar invoelbaar’ (rekening houdend met angst en pijn) en ‘niet noodzakelijk’ (kan tot het volgende spreekuur wachten of bestaat al langer dan 24 uur). Volgens de auteurs wonen patiënten zonder verwijzing relatief dichtbij het ziekenhuis. Bij het betrokken ziekenhuis woont mijns inziens slechts een enkeling ‘dichtbij’ (0-10 km). Iets meer dan de helft van degenen zonder verwijzing komt uit de gemeenten Utrecht, Zeist en De Bilt, terwijl de rest (44%) van (nog) verder komt. Het argument van de auteurs kan worden omgekeerd: mensen komen van heinde en verre juist naar deze SEH, terwijl er voor hen dichterbij ongetwijfeld andere voorzieningen zijn.
IJzermans CJ, Mentink S. Zorg voor acute klachten in de diensturen: een oriëntatie. Bijblijven 1999;15:14-9.
Duijn NP van, Weert HCPM van, Scholte D, Bindels PJE. Out of hours: primary care clinic or hospital emergency department? J Gen Pract 1998;4:69-73.
(Geen onderwerp)
Malden, april 2000,
Wij danken collega IJzermans voor zijn reactie op ons artikel. IJzermans merkt op dat ook in de eerste lijn nogal wat mensen onterecht een beroep doen op medische hulp, met name buiten kantooruren. Dit was echter niet het onderwerp van ons onderzoek en neemt ons inziens ook niet weg dat de poortwachtersfunctie door de huisarts vervuld zou moeten worden.
IJzermans merkt terecht op dat aan onze indeling van de zelfverwijzers naar noodzakelijkheid van bezoek nogal wat bezwaren kleven. Zoals al in ons artikel aangegeven, realiseren wij ons dat deze indeling enigszins willekeurig is. Wij menen dat deze wel een indruk geeft van de ernst van de aangeboden problematiek. De indeling die gebruikt is in het door IJzermans gerefereerde onderzoek heeft als nadeel dat hierbij niet werd gekeken of de hulp wel of niet door de huisarts had kunnen worden gegeven. Zodoende wordt niet duidelijk of de zelfverwijzers in de eerste lijn hadden kunnen worden geholpen. Een ander bezwaar is dat de indelingscriteria niet veel objectiever zijn dan die in ons onderzoek. In de artikelen waarnaar gerefereerd wordt, is er sprake van een geheel andere onderzoekssituatie en patiëntenpopulatie, zodat deze niet kunnen worden vergeleken met die van ons onderzoek.
Gezien de locatie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht wonen patiënten uit Zeist, Utrecht en De Bilt relatief dichtbij het ziekenhuis, namelijk binnen een straal van 10 kilometer.