Orgaandonatie: altruïsme, coöperatie of beide?

Opinie
Anton J.M. Dijker
Mandy M.N. Stijnen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:B244
Abstract

Samenvatting

Om het tekort aan orgaandonoren te verminderen, kan men geneigd zijn voorbarig en met onvoldoende wetenschappelijk onderbouwing te kiezen voor een donorregistratiesysteem dat gebaseerd is op door de overheid opgelegde coöperatie. Deze keuze maakt de Coördinatiegroep Orgaandonatie in het recent verschenen ‘Masterplan orgaandonatie’. Hierbij bestaat het gevaar dat de altruïstische basis van donatie wordt ondergraven. Wij stellen een bredere wetenschappelijke benadering voor waarin altruïsme een centraal onderdeel vormt van samenwerking en solidariteit en pleiten voor psychologisch onderzoek naar de emotionele en morele aspecten van donorregistratie.

Auteursinformatie

Universiteit Maastricht, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Vakgroep Gezondheidsbevordering, Maastricht.

Dr. A.J.M. Dijker, sociaal psycholoog; M.M.N. Stijnen, BSc Health Sciences Research Master.

Contact dr. A.J.M. Dijker (a.dijker@gvo.unimaas.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 22 januari 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

G.A. den
Hartogh

In hun artikel Orgaandonatie: altruïsme, coöperatie of beide? betogen Dijker en Stijnen dat het ADR-systeem voor de verwerving van postmortale organen, dat voorgesteld is in het masterplan van de Coördinatiegroep Orgaandonatie, en daarna door minister en kamer is verworpen, berust op de opvatting van donatie als een bijdrage in een coöperatieve onderneming tot wederzijds voordeel. In het huidige zogenaamde toestemmingssysteem zou donatie daarentegen als een vorm van altruïsme geïnterpreteerd worden, de wens om de nood van behoeftigen te lenigen. Er zou echter geen wetenschappelijk bewijs zijn dat de eerste conceptie de motieven van mensen om te doneren sterker zou aanspreken, en dus effectiever zou zijn dan de tweede.
De redenering van Dijker en Stijnen is helaas verward. (1) Zij associëren coöperatie met dwang, en zien er aan voorbij dat coöperatie ook geheel vrijwillig tot stand kan komen. Van vrijwillige coöperatie is sprake als mensen  bereid zijn te doneren omdat ze zich realiseren dat ze ook zelf in een situatie van orgaanfalen kunnen komen waarin ze zijn aangewezen zijn op orgaantransplantatie. Ik zal dit het reciprociteitsmotief noemen. Bij gedwongen coöperatie wordt iemand die geneigd is om te weigeren bij te dragen daartoe alsnog gemotiveerd doordat aan zo’n weigering kosten worden verbonden. Dijker en Stijnen vatten het ADR-systeem op als een vorm van “afgedwongen” of “van boven opgelegde” samenwerking. Maar welke kosten worden er in dat systeem aan verbonden om donatie te weigeren? Het enige wat men hoeft te doen om niet als donor geregistreerd te staan is online het desbetreffende vakje aan te vinken. Dat is niet genoeg om van dwang te spreken.
Overigens, als er om deze reden wel sprake is van dwang, berust het huidige systeem daar evenzeer op. Daarin is immers de consequentie als je op de oproep tot registratie niet reageert, niet dat je geen donor zult zijn, maar dat je nabestaanden zullen beslissen. Als je echt geen donor wenst te zijn, moet je ook nu weigering laten registreren.
(2) Een systeem dat werkelijk berust op afgedwongen coöperatie is het conscriptie-systeem waarin voor transplantatie geschikte organen van overledenen automatisch worden uitgenomen, ongeacht toestemming van henzelf of hun naasten. Dat systeem is equivalent aan belastingheffing of aan de verplichte ziektekostenverzekering. Stel dat iemand zou betogen dat “het niet wetenschappelijk bewezen effectiever is om premiebetaling verplicht te stellen dan de zorg te financieren uit vrijwillige bijdragen.” Men ziet meteen hoe bizar zo’n argumentatie is. Afgedwongen coöperatie is effectief, zolang mensen daartegen niet massaal in verzet komen. De stelling dat we niet weten hoe effectief het coöperatie-motief is, heeft dus alleen zin als het juist over vrijwillige en niet over afgedwongen coöperatie gaat. Want alleen dan moet je maar afwachten of mensen zich daardoor aangesproken voelen.
(3) Maar voor de keuze tussen systemen die op vrijwilligheid berusten zoals het ADR-systeem en het huidige, is de vraag welk motief effectiever is irrelevant. Uit onderzoek is gebleken dat het reciprociteitsmotief (ik draag bij aan een systeem waarvan ik ook zelf profiteer) ook nu voor mensen die zich als donor laten registreren een belangrijke rol speelt, evenals het altruïstische motief om te hulp te komen in een situatie van nood.1
Beide redenen zijn even legitiem en leiden tot dezelfde conclusie, dus er is geen enkele reden om ons af te vragen op welk motief we mensen moeten aanspreken. Het juiste antwoord is: op beide. Precies hetzelfde geldt voor het ADR-systeem: mensen kunnen bewust toelaten dat zij als donor geregistreerd worden uit overwegingen van reciprociteit of van altruïsme, of van allebei, of om nog andere redenen. Vanuit het systeem gezien maakt dat geen verschil.
Er bestaat wel één relevant verschil tussen het ADR-systeem en het huidige. In het huidige systeem is van de meerderheid van de bevolking geen voorkeur bekend, en in al die gevallen hebben de nabestaanden een vrije keuze. In die gevallen berust de donatie dus noch op een motief van altruïsme noch van coöperatie (bij de donor). In het ADR-systeem komt vrijwel iedere donatie voort uit een registratie als donor, dus uit expliciete of stilzwijgende toestemming. Als altruïsme het meest werkzame motief zou zijn, is de kans dat donatie berust op een vrijwillige gift van de donor onder dat systeem dus groter dan in het huidige.2

Govert den Hartogh, emeritus-hoogleraar Ethiek, Universiteit van Amsterdam

Referenties

1. D. Verzijden, Y. Schothorst. Voor 50% van de mensen die donor willen zijn is reciprociteit een belangrijke overweging, voor 36% een relevante, Orgaandonatie: Alternatieve Beslissystemen, Amsterdam: Veldkamp 2003.
2. Den Hartogh G. Afscheid van de Vrijblijvendheid, Den Haag: Centrum voor Ethiek en Gezondheid 2008 (achtergrondstudie bij het masterplan), H6.

A. J. M.
Dijker

In ons stuk over orgaandonatie betoogden wij dat (1) er nog steeds geen eenduidige wetenschappelijke verklaring is voor cooperatie en (2) dat er nauwelijks psychologisch onderzoek wordt gedaan naar de rol van emoties rondom orgaandonatieregistratie. We spraken echter onze zorg uit over de mogelijkheid dat het ADR systeem een negatieve invloed op altruïstische motieven zou kunnen hebben. In een reactie op ons stuk noemt Den Hartogh onze redenering “verward”. We zouden er aan voorbij gaan dat coöperatie ook vrijwillig tot stand kan komen en dat altruistische en reciprociteitsmotieven nauw samenhangen. Als we dat maar zouden begrijpen dan zouden we ook moeten inzien dat onderzoek naar effectiviteit overbodig is. In onze bespreking van coöperatie staan wij er echter uitvoerig bij stil dat er situaties zijn waarin mensen vrijwillig samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Ons punt was nu net dat orgaandonatie zich niet makkelijk met die situaties laat vergelijken. Daarnaast berust het ADR-systeem, in tegenstelling tot wat Den Hartogh beweert, niet op vrijwillige coöperatie: geen keuze registreren betekent dat je door de overheid als donor wordt beschouwd. Ons inziens zijn dat kosten (overigens geen kosten in verband met het weigeren van donatie, zoals Den Hartogh zegt). Als dat zo is dan zou het ADR-systeem in verband gebracht kunnen worden met van bovenaf opgelegde straf. We gaven aan hoe hiervan een negatieve invloed op altruïsme kan uitgaan. Den Hartogh heeft gelijk dat altruïsme en reciprociteit zeer dicht bij elkaar liggen. Een belangrijke reden hiervoor is dat altruïsten graag willen dat een stabiel patroon ontstaat waarin mensen elkaar wederzijds helpen. Maar hoe willen altruïsten dat bereiken? Zijn ze voor bestraffing? Is het genoeg dat zij zich realiseren dat iedereen voordelen heeft bij reciprociteit, zoals Den Hartogh suggereert? We weten dat er veel situaties zijn waarin dat “reciprociteitsmotief” geen garantie is voor feitelijke reciprociteit en samenwerking. Dus wat ons betreft zijn er genoeg redenen om wetenschappelijk onderzoek te doen naar wat mensen beweegt zich wel of niet als donor (of geheel niet) te laten registreren. Onze kritiek op het Masterplan is dat het belang van dat onderzoek onvoldoende wordt ingezien.

A.J.M. Dijker, universitair docent, Universiteit Maastricht