Samenvatting
Doel
Inventarisatie van de mogelijkheid om familieleden van patiënten met familiaire hypercholesterolemie (FH) op te sporen met stamboomonderzoek en DNA-diagnostiek.
Opzet
Descriptief.
Methode
Van patiënten met de klinische diagnose ‘FH’ werd via één van de lipidepoliklinieken in het land DNA-onderzoek van het bloed verricht ter karakterisering van het gendefect. Indien een mutatie werd vastgesteld bij deze indexpatiënt, werd deze telefonisch door een medewerker van de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie (StOEH) verzocht om DNA-onderzoek te laten doen bij (vooral eerstegraads)familieleden. De gegevens werden opgeslagen in een databestand. De analyse betreft de patiënten die werden benaderd in 1994-1997, alsmede de personen bij wie in 1993-1995 ook de serumconcentratie van ‘low-density’-lipoproteïne(LDL)-cholesterol werd bepaald.
Resultaten
Er werden 3013 personen benaderd en onderzocht: 146 indexpatiënten en 2867 familieleden. Bij 1067 familieleden werd de DNA-diagnose ‘FH’ gesteld (37,2). Het betrof 585 (54,8) vrouwen en 482 (45,2) mannen. Van hen was 21,2 < 20 jaar, 37,0 20-39 jaar, 26,6 40-59 jaar en 15,2 ≥ 60 jaar; 44,1 rapporteerde bekend te zijn wegens een verhoogde cholesterolconcentratie, 29,4 werd behandeld met cholesterolverlagende medicatie en 6,1 leed aan een hart- en vaatziekte. Van de 990 op de serumconcentratie LDL-cholesterol onderzochte personen waren 325 (32,8) drager van een mutatie in het LDL-receptorgen. Van hen had 21,2 een LDL-cholesterolconcentratie < P95. In de niet-dragergroep had 14,6 een LDL-cholesterolconcentratie > P95.
Conclusie
Opsporing van FH-patiënten is in de praktijk mogelijk en leidt tot het vinden van nog onbehandelde patiënten.
Reacties