Samenvatting
Doel
Nagaan hoe vaak overleden minderjarigen geschouwd worden door een forensisch arts, hoe vaak het gaat om onverklaard overlijden of een onbekende doodsoorzaak en een schatting maken van het aantal overleden minderjarigen dat in aanmerking zou komen voor nader onderzoek naar de doodsoorzaak (NODO-procedure).
Opzet
Beschrijvend, retrospectief onderzoek.
Methode
Bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) werden gegevens over doodsoorzaak en aard van het overlijden opgevraagd van alle in de periode 1990-2004 overleden kinderen woonachtig in de regio Amsterdam-Zaandam. Uit het registratiesysteem van de afdeling Forensische Geneeskunde van de GGD Amsterdam werden van alle lijkschouwingen van kinderen in dezelfde periode gegevens betreffende de variabelen woonplaats, leeftijd, jaar van overlijden, aard van overlijden en doodsoorzaak verzameld.
Resultaten
In 1990-2004 overleden volgens het CBS 2134 minderjarigen woonachtig in de regio Amsterdam-Zaandam. In deze periode van 15 jaar registreerde het CBS 140 keer (7) een overlijden dat na de lijkschouw onverklaard was: 91 gevallen van natuurlijk overlijden met onbekende of onduidelijke doodsoorzaak en 49 gevallen van wiegendood. De forensisch artsen van de GGD Amsterdam schouwden 306 van de 2134 overleden minderjarigen (14). Bij 61 (20) van hen was het overlijden na de lijkschouw onverklaard. Bij de overige overleden kinderen werd de lijkschouw door een behandelaar afgehandeld.
Conclusie
Naar schatting zullen jaarlijks in de regio Amsterdam-Zaandam tenminste 10 overleden minderjarigen voor een NODO-procedure verwezen worden: 4 op basis van onverklaard overlijden na onderzoek door een forensisch arts en 6 bij wie de behandelaar uitgaat van natuurlijk overlijden, maar geen doodsoorzaak kan vaststellen. In heel Nederland zullen jaarlijks van de 1800 overleden minderjarigen minimaal 125 gevallen verwezen worden.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:305-9
Reacties