Observaties van Pieter van Foreest tijdens de pest in Delft (1557/'58)

Perspectief
G. Wiersma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:2618-21
Download PDF

artikel

Het woord ‘pest’ roept heftige reacties op. Grote afschuw voor de ziekte is terug te vinden in het taalgebruik: ‘ergens een pesthekel aan hebben’, ‘krijg de pest’, ‘iemand treiteren en pesten’ et cetera. De pest heeft een onuitwisbare collectieve indruk gemaakt en wekt nu nog reacties van afgrijzen.

De 16e-eeuwse arts Petrus Forestus (Pieter van Foreest) geeft in Observationum et curationum medicinalium. De febribus publice grassantibus: cum morbis epidemijs, deq; febribus malignis, contagiosis, pestilentibus, ac peste: liber sextus (figuur 1), een uitvoerige beschrijving van de pestepidemie die de Hollandse stad Delft in 1557‘58 teisterde.

Pieter van foreest

Pieter van Foreest werd in 1522 geboren in Alkmaar (figuur 2). In navolging van zijn oom, Theodorus van Foreest, die als arts in Polen werkzaam was, studeerde hij medicijnen, in Löwen, Bologna, Padua, Rome en Parijs. Na als veldarts in de Turkse Oorlog gewerkt te hebben, was hij 11 jaar lang arts te Alkmaar. Daar werd hij zó beroemd, dat Delft hem tijdens de pestepidemie van 1557 als stadsheelmeester aantrok. De leerstoel aan de Universiteit van Leiden, die hem in 1575 aangeboden werd, sloeg hij af. Hij bleef praktizeren in Delft, waar hij tot enkele jaren vóór zijn dood in 1597 een enorme stroom wetenschappelijke verhandelingen produceerde. In zijn verhandeling over de pest geeft hij een beschrijving van de bevindingen van beroemde pestdoktoren, zoals Paulus Aegineta, Marsilio Ficino en Matteo Corti. Daarbij voegde hij zijn ervaringen in Delft.1

De pest

De grootste pestepidemie uit de geschiedenis van Europa is de Zwarte Dood. Begonnen in Italië, trok deze ziekte een spoor van verderf door Europa. Binnen 50 jaar liep de bevolking van Europa met ruim een derde terug. Tussen 1350 en 1400 legden 25 miljoen mensen het loodje. Het heeft bijna 200 jaar geduurd tot het oude niveau demografisch weer was bereikt. Na de Zwarte Dood zijn Europa en Nederland nog met regelmaat door de pest geteisterd. De ontwrichting en ontreddering, de machteloosheid en wanhoop die deze epidemieën veroorzaakten, waren groot.2

De pest is een zeer besmettelijke infectieziekte die wordt veroorzaakt door een bacil, Yersinia pestis. Het is primair een ziekte van wilde knaagdieren (ratten), waarbij Y. pestis wordt overgebracht door vlooien. In de vlooien vermenigvuldigen zich de bacteriën in keel en slokdarm. Wanneer een geïnfecteerde vlo een bloedmaal neemt, regurgiteert hij de bacteriën waardoor de gastheer – dat kan een mens zijn als andere gastheren ontbreken – besmet raakt. Op de plaats van de vlooiebeet ontstaat na een incubatietijd van 1-6 dagen een puist die al snel uitgroeit tot een zwarte zweer, een karbonkel. Na enkele dagen ontstaan er grote pijnlijke en etterende zwellingen in de lymfeklieren, bubonen (builenpest). Hierna gaat het met de toestand van de patiënt snel bergafwaarts: hij krijgt hoge koortsen, bloedingen, hallucinaties en onderhuidse plekken die in kleur variëren van geel en oranje tot paars en zwart. Van de besmette personen overlijdt uiteindelijk 60-80. Bij builenpest kunnen septikemie en secundaire pneumonie ontstaan. De pneumonie kan door hoesten aërogeen worden overgebracht (‘droplet infection’) en zo ontstaat longpest, een primaire infectieuze pneumonie die zich verder kan verspreiden zonder dat daarvoor ratten of vlooien nodig zijn. Longpest komt weinig voor, maar is in bijna 100 van de gevallen dodelijk.

Observaties van forestus

Kliniek

Voor tijdgenoten van Forestus was het niet altijd gemakkelijk de pest te herkennen. Viverius schrijft:3

‘De teyckens zijn onseker,

Als sy ons eerst aen-comt.

Doch desen herte-breker

Comt aen met pyn in 't Hooft.

De leden worden slap,

De hitt is in de Borst,

Die als met eenen trap,

Al naer het herte daelt.

Sy zijn geneight tot braecken,

Sy zijn meest slaeprich seer.

Daer naer sy seere waecken.

Maar als de kole comt, dan siet elck wat het is.

Den Bubo, de Pest-klier, ons maeckt seer ghewis.

Sy commet aen den Hals, aen d'Oxels, aen de Liesschen.

Als Peste in ons is, dan comt sy toornigh briesschen‘

Forestus geeft een uitgebreide beschrijving van de ware symptomen van pest. Allereerst noemt hij de uiterlijke verschijnselen: carbunculi, carbones en bubonen. Volgens Van Foreest wijzen de builen de plaats van de verrotting aan, verrotting die door de pest is veroorzaakt. Zo wijzen builen achter de oren op bederf van de hersenen. Pestkoortsen kan men herkennen door grote hitte in de borst, stinkende adem, troebele urine, een vlekkerig en rood gezicht, braken, zweten, diarree en delirium. Pestkoortsen zonder builen zijn volgens Forestus het gevaarlijkst: ze zijn moeilijk te herkennen en bovendien gaan ze gepaard met verrotting van het hart.

Voor de goede verstaander kondigde de pest zich ruim van tevoren aan. Vreemde gebeurtenissen werden als slechte voortekenen geduid. Aangespoelde walvissen, kometen, vreemde vogels of insektenplagen deden hele volksmassa's voor de pest op de vlucht slaan. In Delft werd de pest ingeluid door een komeet aan de hemel. Forestus had die zelf gezien, op donderdag 5 maart 1556, om 23.00 uur. Het was deze komeet die werd gevolgd door een hongersnood en door pest. Boeren uit Voorburg hadden bedorven graan gegeten en de ziekte binnen de poorten van de stad gebracht. Waardoor de ziekte nu eigenlijk wordt veroorzaakt, weet Van Foreest niet. Hij noemt bedorven lucht, bedorven aarde, bedorven water, het gesternte en de wil Gods.

Als de pest in de lucht hangt, zegt Forestus, kan men zich het beste uit de voeten maken. Hij wijst erop, dat mensen die voor de pestzieken moeten zorgen, geestelijken en heelmeesters, niet mogen vluchten. Van Foreest wist hoe gevaarlijk dat kon zijn: bij zijn aankomst in Delft in 1557 waren zeven geestelijken aan de pest gestorven.4

Inderdaad was de sterfte onder pestfunctionarissen tijdens epidemieën groot. Tussen 1601 en 1604 kwamen in Rotterdam 3 stadsdoktoren en 4 chirurgijns om. Een Amsterdamse pestmeester verloor in 1655 zeven kinderen en zijn vrouw aan de pest. Ook onder geestelijke verzorgers maakte de ziekte slachtoffers. Alle Nijmeegse predikanten verloren het leven tijdens de epidemie van 1598.

Verzorgers van de pestzieken stonden vaak in een kwaad daglicht. De Leidse vroedvrouw Lycken Dolcx deed er in 1538 haar beklag over dat de pest haar aanzienlijke schade toebracht. Als zij besmette vrouwen hielp, riepen gezonde vrouwen haar hulp niet meer in. De Goudse chirurg meester Gerrit Jacobs ging zelfs failliet nadat hij een pestzieke had bezocht. Daarom stelden veel steden speciale functionarissen aan: pestdragers, pestdoktoren, pestziekentroosters en pestmeesters. Ter vergoeding van de hoge risico's die zij liepen, ontvingen zij een extra hoog ‘gevarengeld’.

Een ander gevaarlijk beroep was dat van notaris. Notarissen weigerden vaak pestwoningen te betreden. Velen gingen ertoe over de laatste wil van pestzieken voor een geopend venster op te tekenen. Ten slotte vormden lijkdragers een kwetsbare groep. In Middelburg weigerden zij pestlijken naar het graf te brengen. In Groningen ontstonden in 1623 wegens de grote sterfte problemen met de lijkdragers. De Utrechtse dragers konden in 1664 het werk niet meer aan. In de Buurkerk te Utrecht stonden 200 kisten boven de grond. Talloze voorbeelden zijn te noemen van gestolen lijkkisten, open graven, stank op de kerkhoven en overvolle begraafplaatsen. Tijdens de epidemie van 1636 werden in Dordrecht de kisten in een grote put gestapeld. De stank was echter niet te verdragen en de put kon al snel niet meer gebruikt worden.4

Volgens Van Foreest stierven arme mensen het vaakst. Zij waren verzwakt door de honger. Onder hen waren vooral mensen met een warme en vochtige constitutie: jongeren en vrouwen die veel van mannen hielden. Ook zwangere vrouwen liepen veel gevaar, omdat zij hun maandelijkse ‘reiniging’ misten.

Van Foreest kon aardig inschatten welke zieken de pest niet zouden overleven. Daarbij lette hij vooral op de builen. Lagen ze in de buurt van het hoofd, de lever of het hart? Dan liep het slecht af. Ook de kleur gaf een indicatie: zwart en blauw waren levensgevaarlijk. Ten slotte onderzocht Forestus de inhoud van de builen: vooral schuim gaf een slechte prognose. Van Foreest drukt zijn lezers op het hart dat voorkomen beter is dan genezen. Een juist dieet is belangrijk: matig eten, geen droog of vochtig vlees, geen vruchten. En, zo waarschuwt Van Foreest, géén vis.

Ook tijdens andere epidemieën was vis uit den boze. Vooral van panharing werd beweerd dat het het lichaam vatbaar maakte. Daarom verbood de Leidse magistratuur in 1664 de verkoop van alle haring. Het stadsbestuur van Nijmegen nam het zekere voor het onzekere en liet in 1665 alle vis in de Waal storten.

Behandeling

Tegen de ziekte was niet veel te doen. Soms werden kruiden voorgeschreven, mirre, wierook, kruidnagels en welriekende kaarsen. Ook tabak had een heilzame werking. Of de builen werden gepapt en geopend. Populaire papsels maakte men van duivedrek, saffraan, weegbree of gedroogde padden met azijn.

Forestus raadt aan de lucht te reinigen, met geurige stoffen en vuur. Er zijn medicamenten die een verzachtende, afvoerende en tegenwerkende kracht hebben. Forestus beveelt vooral zijn eigen pestpoeder aan, dat hij zeer heilzaam noemt. Zodra de ziekte zich heeft gemanifesteerd, voert Forestus binnen zeven uur een aderlating uit. Na zonsondergang heeft dit echter geen zin meer en is het zelfs gevaarlijk. In alle gevallen geeft Van Foreest zijn pestpoeder: een mengsel waarin onder andere parels, bloedkoraal en citroenschillen worden verwerkt.4

Sterfte

Hoe groot de sterfte precies is geweest, is niet meer te achterhalen. De jammerklachten die in de 16e en 17e eeuw in Delft de ronde deden, doen het ergste vermoeden. Van Foreest beschrijft hoe in Delft 5000 mensen omkwamen, ongeveer 16 van de toenmalige bevolking. In 1618 verklaarden vijf Amsterdamse herbergiers dat zij, in een jaar tijd, de helft van hun clientèle hadden verloren. Huizen en woningen verloren hun bewoners en stonden op grote schaal leeg. In Rotterdam vond men hiervoor een nieuwe bestemming. De woningen werden verhuurd als paardestal. Door grote sterfte bleef akkerland onbebouwd en konden oogsten niet worden binnengehaald. In Den Helder en Huisduinen konden rond 1600 de bakovens niet meer worden bemand.

Na 1670 heeft de pest West-Europa niet meer aangedaan. De angst ervoor bleef. Toen ruim 50 jaar later de pest in Marseille uitbrak, moesten alle handelsschepen uit die contreien in quarantaine. Eén van de schepen die voor de Hollandse kust arriveerden, was de Saint Louis uit Marseille. De overheid gaf opdracht het schip en zijn lading te verbranden. De bemanning zou naakt aan land gebracht worden en 30 dagen geïsoleerd blijven. Het schip werd echter door een storm overvallen en verging met man en muis. Aangespoelde goederen bleven besmettelijk en mochten niet worden meegenomen. Drie Texelse strandjutters die zich toch aan de goederen vergrepen, kregen prompt de doodstraf.5

Literatuur
  1. Burri R. Die Delfter Pest von 1557 nach den Beobachtungenvon Petrus Forestus. Zürich: Juris-Verlag, 1982.

  2. McNeill WH. De pest in de geschiedenis. Amsterdam:Arbeiderspers, 1985.

  3. Jacobus Viverius. De handt godes of een christelickverhael vande peste of gaeve godes. Delft: Jan Andriesz, 1624.

  4. Forestus P. Observationum et curationum medicinalium, defebribus publice grassantibus. Leiden: Plantijn, 1588.

  5. Noordegraaf L, Valk G. De gave gods. De pest in Hollandvanaf de late middeleeuwen. Bergen: Octavo, 1988.

Auteursinformatie

Mw.drs.G.Wiersma, historicus, Bontekoestraat 9hs, 1013 RB Amsterdam.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties