Samenvatting
Doel
Evalueren in welke mate antivirale middelen werden voorgeschreven aan personen bij wie een infectie met nieuwe influenza A (H1N1) niet was bevestigd en aan hun contacten, nadat het bestaan van H1N1 bekend was geworden.
Opzet
Beschrijvend.
Methode
We bekeken het maandelijkse en jaarlijkse aantal verstrekkingen van oseltamivir en zanamivir via openbare apotheken in Nederland over de periode 2005-30 juni 2009. Deze aantallen werden vergeleken met de aantallen antivirale kuren die tot 1 juli 2009 via het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) aan GGD’s werden geleverd voor behandeling van patiënten met een bevestigde H1N1-infectie en hun contacten.
Resultaten
Vanaf april 2009 was er een toename van het aantal verstrekkingen van oseltamivir via openbare apotheken. Hoewel deze toename beperkt was ten opzichte van die in 2005/’06, toen er aviaire influenza in Turkije was, was er tot 1 juli 2009 ruim 9000 keer oseltamivir verstrekt, dat wil zeggen in totaal respectievelijk 9 en 15 keer zo vaak als in heel 2007 en 2008. Het totale aantal verstrekkingen van oseltamivir was circa 10 maal zo groot als het aantal verstrekkingen van het middel door GGD’s aan patiënten met een bevestigde nieuwe influenza A(H1N1)-infectie en hun contacten. 78% van de verstrekkingen werd voorgeschreven door huisartsen. De verkoop van zanamivir nam nauwelijks toe.
Conclusie
Het aantal verstrekkingen van oseltamivir via Nederlandse openbare apotheken was toegenomen, terwijl patiënten met een bevestigde nieuwe influenza A(H1N1)-infectie en hun contacten al van het middel waren voorzien via GGD’s. Het is daarom niet uit te sluiten dat deze toename terug te voeren is op voorschrijven ‘uit voorzorg’. Om onnodige risico’s op resistentievorming en een tekort aan antivirale middelen in een latere fase van de epidemie te vermijden, doen artsen er goed aan terughoudend te zijn met het voorschrijven van antivirale middelen aan patiënten die niet onder de landelijk geadviseerde indicatie voor behandeling vallen.
Reacties