Zie ook het artikel op bl. 1652.
Medisch-wetenschappelijk onderzoek met wilsonbekwame patiënten, zoals pasgeborenen, kinderen, verstandelijk gehandicapte patiënten, comateuze patiënten en patiënten met een psychogeriatrische aandoening zoals de ziekte van Alzheimer, roept fundamentele vragen op. In het wetsvoorstel Regelen inzake Medische Experimenten (WME; Tweede Kamer 1991-1992, 22588, nummers 1-3) is aangegeven dat niet-therapeutisch onderzoek bij wilsonbekwame patiënten slechts mag geschieden wanneer ‘het experiment gericht is op uitkomsten die in het bijzonder aan personen met dezelfde hoedanigheid ten goede komen en de aan het experiment verbonden risico's en bezwaren voor de proefpersoon gering zijn’ (artikel 3 lid 4). Therapeutisch onderzoek bij deze categorieën patiënten blijft wel tot de mogelijkheden behoren, aldus het wetsvoorstel. In discussies in de Tweede Kamer is gebleken dat de mogelijkheid van niet-therapeutisch onderzoek bij wilsonbekwame patiënten zeer kritisch wordt bekeken.
Vanwege deze ontwikkelingen hebben verschillende organisaties gemeend dat ze een gemeenschappelijk standpunt over niet-therapeutisch onderzoek bij wilsonbekwame…
(Geen onderwerp)
Nijmegen, augustus 1994,
De nota zoals deze door Dillmann en Kastelein is beschreven (1994:1676-80), onderschrijven wij in hoofdlijnen. Het zou een belangrijke verbetering van het wetsvoorstel Regelen inzake Medische Experimenten betekenen: ethische commissies kunnen met de in de nota voorgestelde wet en het commentaar hierop wetenschappelijk onderzoek beter en uniformer toetsen. Wel sluiten wij ons aan bij het schriftelijke weilsverklaring (1994:1652-4) Over de reikwijdte hiervan zou de toekomstige wet in elk geval een uitspraak moeten doen.
Als onderzoekers willen wij ingaan op de in de nota voorgestelde definitie van de wilsonbekwame proefpersoon. Het wetsvoorstel omschrijft deze als ‘niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake’. In de toelichting lijken de vertegenwoordigde organisaties dit terug te brengen tot een globale wilsonbekwaamheid. Zij stellen: ‘patiënten kunnen in meerdere of mindere mate in staat zijn zich aan de hand van informatie een adequaat oordeel te vormen en dit te uiten. Wanneer deze vermogens onder een kritische grens komen, is de patiënt wilsonbekwaam.’
Onlangs heeft de commissie Experimenteel Onderzoek met Mensen van het Academisch Ziekenhuis Nijmegen een protocol van ons goedgekeurd betreffende niet-therapeutisch onderzoek, waarbij echter wilsonbekwamen niet in het onderzoek mochten worden betrokken. De populatie patiënten in de klinische geriatrie wordt gekarakteriseerd door een hoge prevalentie van chronische psychogeriatrische ziekten en een hoge incidentie van delirante toestandsbeelden. Bij veel patiënten zal de vraag naar wilsbekwaamheid derhalve beantwoord moeten worden. Als onderzoekers staan wij nu voor de zeer moeiiijke opdracht om de wils(on)bekwaamheid in de globale zin vast te stellen.
Het voorstel van de wetenschappelijke organisaties biedt geen enkele duidelijkheid omtrent de procedure van beoordeling van wilsbekwaamheid. Bovendien stellen zij voor dat, in geval van wilsonbekwaamheid, vast moet worden gesteld of de patiënt zich nog een oordeel kan vormen over het onderzoek. In dat geval wordt ook instemming vereist. Dit is een extra probleem indien wilsonbekwame proefpersonen wel in het onderzoek kunnen worden opgenomen.
Onzes inziens zou in de toekomstige wetgeving de beoordeling van globale wilsonbekwaamheid moeten worden geconcretiseerd tot een toetsing van instemming en beslisvaardigheid van een patiënt op het specifieke gebied van het voorgestelde onderzoek. Hiermee bedoelen wij een beoordeling van beslisvaardigheid ‘op grond van functionele karakteristieken en niet op de uitkomst van de beslissing’, zoals Dillmann en Legemaate dit eerder hebben omschreven.1 Ook de term ‘beslisvaardigheid’ behoeft overigens verdere uitwerking. Een (nog te operationaliseren) toetsing van begrip en beoordelingsvermogen van verschillende risico's en belastingen in algemene zin, zou hierin betrokken kunnen worden.
In dit licht willen wij ook een lans breken voor het invoeren van de mogelijkheid van een ‘experiential consent’ na een proefperiode van het onderzoek, zoals onder anderen High deze voorstelt.2 Vooral voor patiënten met een beginnende vorm van dementie, die nog een relatief intact begrips- en oordeelsvermogen kunnen hebben, zou dit kunnen bijdragen aan een toename van begrip en een betere individuele inschatting van de belasting van een onderzoek. Het spreekt vanzelf dat ook hiervoor toestemming van de patiënt nodig is (in samenspraak met de familie) en dat er nogmaals formeel consent moet worden gevraagd na afloop van de proefperiode. Voorts moet, om vermenging van belangen te voorkomen, duidelijk worden dat de (arts-)onderzoeker niet de toetsing van de beslisvaardigheid kan verrichten.
Verdere discussie over het wetsvoorstel zou zich dus met name moeten richten op nadere begripsbepaling van wilsbekwaamheid of beslisvaardigheid, de procedure van beoordeling en de vraag wie deze uit moet(en) voeren. Het is een absolute voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel dat de geïnstalleerde commissie zich hierover uitspreekt.
Dillmann RJM, Legemaate J. Maandblad Geestelijke volksgezondheid 1992;47;827-46.
High DM. Research with Alzheimer's disease subjects: informed consent and proxy decision making. J Am Geriatr Soc 1992;40: 950-7.