Inleiding
Osteoporose is een aandoening van het skelet gekenmerkt door verlies van botmassa en botstructuur hetgeen een verhoogde kans op fracturen inhoudt, want de steunfunctie van het skelet is zodanig verminderd, dat reeds bij geringe traumata fracturen ontstaan.1 Deze osteoporotische fracturen betreffen infracties van de wervels, fracturen van het distale deel van de onderarm (Colles-fracturen) en, op oudere leeftijd, van de dijbeenhals. Men spreekt van osteopenie indien alleen een ten opzichte van normaal verlaagde botmassa is vastgesteld zonder dat genoemde fracturen (bij gering trauma) zijn opgetreden.
Het verlies van botmineraal is asymptomatisch totdat fracturen optreden. Dit verlies doet zich voor in zowel het trabeculaire bot (de spongiosa) als in het corticale bot. Verschillen in snelheid van het botverlies tussen deze twee botcompartimenten kunnen aanleiding geven tot twee fractuursyndromen. Reeds in 1947 beschreef Albright deze twee typen osteoporose,2 een klinische bevinding die jaren later door de fotonabsorptiometrische waarnemingen zou…
Reacties