Samenvatting
Doel
Onderzoeken van de neonatale uitkomsten van het beleid ter preventie van verticale hiv-besmetting in een niet-universitair hiv-centrum.
Opzet
Retrospectief, descriptief onderzoek.
Methode
We analyseerden de hiv-status van pasgeborenen van hiv-positieve moeders tijdens de zwangerschap in de periode 1 juni 1995-31 mei 2010 in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg, en vergeleken deze resultaten met gegevens van de Stichting HIV Monitoring (SHM).
Resultaten
We includeerden 87 kinderen uit 84 zwangerschappen en hun 71 hiv-positieve moeders. Vergeleken met de SHM-gegevens waren er in de studiepopulatie meer Afrikaanse vrouwen. Ze waren jonger bij het diagnosticeren van de hiv-infectie en minder resistent tegen gangbare antiretrovirale combinatietherapie (‘combination antiretroviral therapy’, cART). In lijn met de SHM-gegevens daalde het aantal electieve keizersneden in de studieperiode. Er werden minder premature kinderen geboren dan volgens de SHM-gegevens. Er waren geen significante verschillen tussen prematuriteit (p = 0,18), dysmaturiteit (p = 0,25) of congenitale afwijkingen (p = 0,45) en detecteerbaar hiv-RNA of maternaal cART-gebruik. Bij 10 (12%) zwangerschappen presenteerde de moeder zich te laat bij het hiv-centrum. Alle geteste 72 pasgeborenen waren op de leeftijd van 18 maanden hiv-negatief. Van de 15 kinderen die uit de follow-up verdwenen (‘lost to follow-up’), vertrokken 8 (9%) naar een onbekende bestemming.
Conclusie
Alle pasgeborenen van hiv-positieve moeders waren hiv-negatief, 12% van de hiv-positieve moeders presenteerde zich te laat en 9% van de kinderen verdween uit medisch toezicht. Deze resultaten benadrukken het belang van betere communicatie tussen hiv-centra, de medische diensten van asielzoekerscentra en de eerstelijnsverloskundigenzorg voor asielzoeksters en hun kinderen.
Reacties