Samenvatting
Doel
Onderzoeken of de mate waarin de ‘Richtlijnen goede voeding’ uit 2015 worden nageleefd, gerelateerd is aan mortaliteit en aan de incidentie van chronische ziekten.
Opzet
We onderzochten 9701 deelnemers aan het ‘Erasmus Rotterdam gezondheid onderzoek’ (ERGO), een prospectief populatieonderzoek onder Rotterdammers ≥ 45 jaar.
Methode
Wij beoordeelden de voedselinname van deelnemers met een voedselfrequentievragenlijst. We onderzochten of zij de volgende 14 specifieke voedingsrichtlijnen wel of niet naleefden: groenten (≥ 200 g/dag), fruit (≥ 200 g/dag), volkorengranen (≥ 90 g/dag), peulvruchten (≥ 135 g/week), noten (≥ 15 g/dag), zuivel (≥ 350 g/dag), vis (≥ 100 g/week), thee ( ≥ 450 ml/dag), verhouding tussen de hoeveelheid volkorengranen en de totale hoeveelheid granen (≥ 50%), verhouding tussen de hoeveelheid onverzadigde vetten en oliën én de totale hoeveelheid vetten en oliën (≥ 50%), rood en bewerkt vlees (< 300 g/week), suikerhoudende dranken (< 150 ml/dag), alcohol (< 10 g/dag) en zout (≤ 6 g/dag). De totale voedingsrichtlijnscore werd berekend als de som van de scores voor de individuele voedingsrichtlijnen (0-14). Informatie over mortaliteit en over de incidentie van chronische ziekten gedurende een mediane follow-upperiode van 13,5 jaar (uitersten: 0-27,0) verkregen wij uit gegevens die verzameld waren in ons onderzoekscentrum en uit medische dossiers.
Resultaten
We vonden dat elk additioneel item uit de voedingsrichtlijnen dat werd nageleefd gerelateerd was aan een lagere mortaliteit (hazardratio (HR): 0,97; 95%-BI: 0,95-0,98) en aan een lagere incidentie van beroerte (HR: 0,95; 95%-BI: 0,92-0,99), chronische obstructieve longziekten (HR: 0,94; 95%-BI: 0,91-0,98), colorectaalkanker (HR: 0,90; 95%-BI: 0,84-0,96) en depressie (HR: 0,97; 95%-BI: 0,95-0,999), maar niet aan de incidentie van coronaire hartziekten, diabetes mellitus type 2, hartfalen, longkanker, borstkanker of dementie.
Conclusie
Het naleven van de ‘Richtlijnen goede voeding’ uit 2015 is gerelateerd aan een lagere mortaliteit en aan een lagere incidentie van enkele, maar niet van alle chronische ziekten waarop die richtlijnen zijn gebaseerd.
Mortaliteit is altijd 100%; het gaat om levensverlenging
In het artikel van Schoufour et al tav naleven van voedingsrichtlijnen komen de auteurs tot de conclusie dat het naleven van voedingsrichtlijnen is gerelateerd aan een lagere mortaliteit. En dat daarmee betere naleving door voorlichting en interventies kan bijdragen aan mindere sterfte.
Bij de conclusie ontbreekt mijn inziens een belangrijke toevoeging: de mortaliteit is (slechts) lager in de gekozen of beschikbare observatieperiode. Immers geen enkele interventie kan tot een lagere mortaliteit leiden, omdat we allemaal dood gaan en de kans op mortaliteit in de interventiegroep en de controlegroep dus altijd 100% is, mits de observatietijd lang genoeg is. Dat lijkt misschien een triviale opmerking maar dat is het mijn inziens niet.
Als we op basis van wetenschap het publiek willen enthousiasmeren om te kiezen voor bepaalde leefstijl en/of voedingpatronen moeten we ze niet voorspiegelen dat er een lagere kans op mortaliteit is, maar informatie proberen te geven met hoeveel tijd de dood kan worden uitgesteld. Kunnen de onderzoekers op basis van de hen beschikbare gegevens ook een taxatie maken hoeveel tijd een individu kan winnen door gezonde voedingspatronen, zoals we dat ook kunnen voor roken bv? Dat type gegeven zou mij en het publiek al of niet kunnen motiveren om peulvruchten toch maar te eten als je ze niet lekker vindt.
Meer in zijn algemeenheid: epidemiologen zouden niet moeten kiezen voor lagere mortaliteitskansen als weergave van hun data – want dat is een onjuiste conclusie - maar informatie geven over de mogelijk verlenging van het leven bij bepaald gedrag zolang doodgaan (gelukkig) nog onvermijdelijk is.
Gerard Bos, internist, MUMC+ Maastricht