Samenvatting
- Ontwennen van de beademing kan vooral bij patiënten met chronisch obstructieve longziekte (COPD) of linkerkamerfalen moeizaam verlopen.
- Op het moment dat geïntubeerd wordt en mechanische beademing wordt gestart, is deze behandeling op korte termijn levensreddend, maar pas later kan het duidelijk worden of de onderliggende oorzaak van de respiratoire insufficiëntie die beademing noodzakelijk maakte, reversibel is.
- Patiënten met COPD hebben vaak tijdens ontwennen extra eindexpiratoire positieve druk nodig om zonder teveel ongemak met drukondersteuning te kunnen ademen.
- Ontwenning bij linkerkamerfalen vraagt om extra vochtonttrekking en farmacologische vermindering van de linkerkamernabelasting, omdat de beademing zelf resulteert in voor- en nabelastingsvermindering van de linker kamer.
- Van alle geteste methoden van ontwenning zijn geleidelijke vermindering van drukondersteuning en steeds langer durende intermitterende perioden van volledig zelf ademen via een T-stuk, afgewisseld met gecontroleerde beademing, vermoedelijk even effectief. Nieuwe methoden lijken veelbelovend, maar zijn nog niet onderworpen aan gecontroleerde gerandomiseerde onderzoeken.
- Deskundige en toegewijde verpleegkundige ondersteuning lijkt belangrijker dan de methode van ontwennen op zich.
- Niet alle patiënten kunnen ondanks optimale ontwenstrategieën ontwennen; voor velen van hen is het perspectief somber. Een optimaal palliatief beleid met respect voor zelfbeschikking moet voor deze patiënten beschikbaar zijn.
Reacties