Samenvatting
Doel
Vaststellen of na de invoering in 1996 van nieuwe richtlijnen voor de beoordeling en het beleid van cervixuitstrijkjes in het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker (ontstekingsverschijnselen worden niet meer geclassificeerd als Pap 2 en na 2 Pap-2-uitstrijkjes volgt verwijzing naar de gynaecoloog) minder vrouwen voor vervolgonderzoek werden verwezen en de follow-up was bekort.
Methoden
Uit het centrale bestand van het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (PALGA) werden alle uitstrijkjes geselecteerd vanaf 1990 bij vrouwen in de leeftijd 35-54 jaar. Het percentage uitstrijkjes met de uitslag ‘Pap 2’ werd onderzocht in de tijd, en de perioden vóór (1990 en 1991) en vanaf de nieuwe richtlijnen (1996) werden vergeleken voor het percentage vrouwen met een histologisch vervolgonderzoek.
Resultaten
Het percentage uitstrijkjes met de uitslag ‘Pap 2’ was afgenomen van 10 naar 2 sinds de nieuwe richtlijnen. Het percentage vrouwen dat na een herhalingsuitstrijkje met de uitslag ‘Pap 2’ een histologisch vervolgonderzoek had gehad, was vooralsnog gelijk gebleven. In 1996 werden de nieuwe richtlijnen voor herhalen van een uitstrijkje niet goed gevolgd: van 28 was na 2,25 jaar (nog) geen herhalingsuitstrijkje geregistreerd versus 10 in 1992. Er waren aanwijzingen dat ook het verwijzen van vrouwen met 2 maal een Pap-2-uitslag naar de gynaecoloog niet goed verliep. Naar schatting was het percentage vrouwen dat naar de gynaecoloog dient te worden verwezen naar aanleiding van herhalingsuitstrijkjes met de uitslag ‘Pap 2’ niet veranderd door de nieuwe richtlijnen.
Conclusie
Sinds de nieuwe richtlijnen was het beoogde effect van minder Pap-2-uitslagen bereikt. De effecten op de lange termijn, zoals het verkorten van de follow-up, kunnen pas over enkele jaren onderzocht worden.
Reacties