Samenvatting
Doel
Evaluatie van de behandeling met micrografische chirurgie volgens Mohs bij patiënten met een recidief van basalecelcarcinoom.
Opzet
Retrospectief onderzoek.
Plaats
Academisch Ziekenhuis Maastricht.
Methode
In de periode april 1992-december 1995 werden 91 recidieven van basalecelcarcinoom (88 patiënten) behandeld met micrografische chirurgie volgens Mohs. De gegevens van alle patiënten werden retrospectief door middel van statusonderzoek verzameld.
Resultaten
De gemiddelde leeftijd van de patiënten bij de diagnose van het lokale recidief bedroeg 69 jaar. De tumoren vertoonden een gemiddelde grootte van 19,7 mm en waren vooral op de neus en het voorhoofd gelokaliseerd. Er was een gelijke verdeling van sprietige en solide groeiwijze. Het merendeel was in de voorgeschiedenis door middel van chirurgische excisie behandeld, waarbij de laatste behandeling gemiddeld 3 jaar geleden had plaatsgevonden. Voor de reconstructie werd hoofdzakelijk gebruikgemaakt van primaire sluiting, van een transplantaat of van een lap. De gemiddelde follow-upduur bedroeg 12 maanden, waarin zich 1 recidief manifesteerde.
Conclusie
Micrografische chirurgie volgens Mohs is een chirurgische techniek waarbij maximale curatie met minimale weefselbeschadiging wordt bewerkstelligd. Vooral voor recidieven van basalecelcarcinoom blijkt deze techniek een zeer geschikte therapie te zijn.
artikel
Inleiding
In Nederland werd het aantal nieuwe patiënten met huidkanker in 1988 geschat op 15.000 per jaar en dit aantal neemt snel toe.1-3 Zo nam in Zuidoost-Nederland in de periode 1988-1992 de incidentie van huidkanker met ruim 35 toe ten opzichte van de periode 1983-1987.4 Door extrapolatie van deze getallen kan men berekenen dat het huidige aantal ongeveer 20.000 per jaar moet bedragen. Huidkanker kan worden onderverdeeld in gepigmenteerde en niet-gepigmenteerde tumoren. De belangrijkste niet-gepigmenteerde tumoren zijn het basalecelcarcinoom (BCC) en het plaveiselcelcarcinoom. Ongeveer 80 van de huidtumoren bestaat uit BCC's. Hoewel het BCC de meest voorkomende maligniteit van het blanke ras is, ontbreekt een bevredigende landelijke registratie. Het veranderde zon- en reisgedrag in de laatste decennia, de vergrijzing van de bevolking en de afname van de ozonlaag spelen mogelijk een rol bij de sterke toename van de BCC-incidentie. Het BCC komt vooral voor bij de blanke oudere mens op de aan de zon blootgestelde huid.56
Het BCC wordt histologisch gekenmerkt door gelijkenis van de tumorcellen met cellen van de basale laag van de epidermis. Het BCC kan in de volgende histologische typen worden ingedeeld: het solide groeiende, het sprietig groeiende, het superficieel groeiende en het adenoïde type. Het sprietig groeiende BCC vertoont vaak subklinische uitbreiding en heeft het hoogste recidiefpercentage.78
Het BCC is een langzaam groeiende tumor die slechts zelden metastaseert. Wanneer het BCC echter niet afdoende behandeld wordt, kan het lokaal een destructief en invasief karakter hebben en op die wijze veel schade aanrichten, zowel in functionele als in cosmetische zin. Er zijn veel behandelmethoden voor een primair (onbehandeld) BCC, onder andere chirurgische excisie, cryochirurgie en radiotherapie. Het gemiddelde recidiefpercentage na 5 jaar voor de verschillende behandelmethoden bedraagt voor het primaire BCC 8,7-10,6 en voor het recidief-BCC 15,4-47.910
Micrografische chirurgie volgens Mohs
In de jaren dertig ontwikkelde Frederic Mohs een in-vivofixatietechniek met zinkchloride, die gebruikt werd voor een microscopische vorm van chirurgie, ‘Mohs’ chemosurgery‘; daarbij werd het in vivo gefixeerde (gedestrueerde) weefsel chirurgisch verwijderd, waarna histopathologisch onderzoek plaatsvond waarmee de uitbreiding van de tumor kon worden bepaald. Daarna werd de ingreep herhaald. Het nadeel hiervan was dat er slechts één applicatie van de zinkchloridepasta per keer kon worden toegepast (omdat het bewerken van het weefsel voor microscopisch onderzoek minstens een dag duurde) en er dus maar één excisieronde per keer kon worden uitgevoerd.11
In de jaren zeventig werd de in-vivofixatietechniek met zinkchloride vervangen door het gebruik van vriescoupes, met als gevolg dat de patiënt in één zitting volledig behandeld kon worden. Deze techniek wordt ‘de versweefselvariant van de micrografische chirurgie volgens Mohs’ genoemd (figuur 1). De essentie van micrografische chirurgie volgens Mohs is de mogelijkheid om maximale curatie bij minimaal verlies van gezond weefsel te bereiken. Eerst wordt een gedeelte van de tumormassa verwijderd met behulp van een curette. Daarna wordt een weefselplakje evenwijdig aan de huid verwijderd en histopathologisch onderzocht. Zo krijgt men een indruk van de uitbreiding van de tumor in de breedte en de diepte. Op grond van de bevindingen worden volgende plakjes verwijderd op de plaatsen waar in het vorige preparaat nog tumorweefsel aanwezig was. Iedere plak wordt onderzocht op tumorweefsel. Deze procedure zet men voort tot nergens meer tumorweefsel in enige plak wordt aangetroffen. Door horizontale coupes te maken kan men 100 van de snijvlakken histologisch à vue brengen; bij gebruik van conventionele technieken daarentegen wordt slechts 0,01 ervan zichtbaar.12 De snijvlakken worden gekleurd met speciale weefselinkt. Door de markering van het uitgesneden weefsel en de cartografie van het operatiegebied te combineren kan men resterend tumorweefsel in dat gebied nauwkeurig terugvinden.1314 Wanneer tumorresten worden aangetoond volgt een volgende Mohs-ronde, totdat het gehele gebied tumorvrij is.
De micrografische chirurgie volgens Mohs geeft zowel bij primaire BCC's als bij recidief-BCC's betere resultaten dan alle andere behandelingsmogelijkheden: voor primaire tumoren is het recidiefpercentage na 5 jaar 1,0 en voor recidieftumoren 5,6.101516
In de VS wordt al geruime tijd een groot percentage van de BCC's behandeld door middel van de beschreven micrografische chirurgie. In Europa neemt het aantal voor deze ingreep gekwalificeerde chirurgen toe en ook in Nederland is er een groeiende belangstelling voor de toepassing van deze techniek. Sinds 1992 wordt in het Academisch Ziekenhuis Maastricht een deel van de BCC's behandeld via de beschreven methode. Verder wordt deze techniek ook in het Academisch Ziekenhuis Groningen (afdeling Dermatologie) en in het Ziekenhuis Gooi-Noord te Blaricum (afdeling KNO) gebruikt.
In dit artikel beschrijven wij de ervaringen die zijn opgedaan in het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
PatiËnten en methoden
Patiënten
In de periode april 1992-december 1995 werden in het Academisch Ziekenhuis Maastricht 91 recidief-BCC's behandeld door middel van micrografische chirurgie volgens Mohs. Er waren 88 patiënten: 62,5 mannen (n = 55) en 37,5 vrouwen (n = 33). De gemiddelde leeftijd bedroeg 69 jaar (uitersten: 33-94).
Behandeling
Alle recidief-BCC's werden behandeld door middel van micrografische chirurgie volgens Mohs. Nadat het grootste gedeelte van de tumor weggenomen was, werden er komvormige sneden gemaakt. Van het verwijderde weefsel werden horizontale vriescoupes gemaakt, die met hematoxyline en eosine gekleurd werden. De coupes werden direct microscopisch beoordeeld door een patholoog, zodat binnen 30 min een conclusie bekend was. Bij een positieve uitslag volgde weer een Mohs-ronde tot het verwijderde materiaal tumorvrij was en daarmee het gehele gebied.
Als voorbeeld vermelden wij hier de ziektegeschiedenis van een patiënt.
Ziektegeschiedenis
Patiënt A was een 82-jarige man. Hij was bekend wegens een BCC op de rechter wang sinds 1987. Aanvankelijk werd hij enkele malen door middel van cryotherapie behandeld. In 1989 en 1992 ontwikkelde zich lokaal een recidief, waarvoor patiënt radiotherapie kreeg. In 1993 werd hij wederom wegens een lokaal recidief behandeld, ditmaal door middel van excochleatie en elektrocoagulatie. De voorgeschiedenis vermeldde verder een plaveiselcelcarcinoom en een BCC. In 1995 werd hij doorverwezen naar onze polikliniek in verband met een sprietig groeiende recidieftumor op de wang, met een afmeting van 7 x 3 cm (figuur 2). Medio 1995 werd de tumor met micrografische chirurgie volgens Mohs in 5 ronden (met in totaal 41 vriescoupes) verwijderd (zie figuur 2). Het defect met een diameter van 11,5 cm werd door middel van een myocutane lap (M. pectoralis major) door de plastisch chirurg gesloten.
Onderzoeksmethode
Bij retrospectief statusonderzoek werd gebruikgemaakt van de ingevulde oncologie-en operatiestandaardformulieren. Verschillende aspecten werden onderzocht: de grootte en lokalisatie van de tumor, de histologische groeiwijze, de duur van de aanwezigheid van het recidief en de voorafgaande therapieën. Verder werden de functie en plaats van de verwijzer, de operatie, het aantal ronden en vriescoupes, de wijze van reconstructie en de follow-upduur genoteerd.
Resultaten
De gemiddelde klinisch zichtbare tumordiameter was 19,7 mm (uitersten: 2-80). Van de 91 tumoren was 46 (n = 42) (figuur 3). Bij histologische typering was er in 46 van de gevallen (n = 42) sprake van een solide groeiende tumor, in 42 van de gevallen (n = 38) was er een sprietig groeiende tumor en bij 12 van de tumoren (n = 11) was er een gecombineerde groei of een andere groeiwijze.
Het recidief was gemiddeld 7 maanden (1-72) aanwezig op het moment dat de patiënt werd verwezen. In ruim de helft van de gevallen (n = 54) ging het om een tumor die voor de eerste maal recidiveerde. In 8 van de gevallen (n = 7) was er sprake van een tumor die reeds voor de 5e maal of vaker recidiveerde. Eenderde van de tumoren (35; n = 32) recidiveerde binnen 1 jaar en ongeveer de helft (49; n = 45) binnen 2 jaar na de laatste behandeling. Gemiddeld recidiveerden de tumoren na 3 jaar (0,5-14).
De meeste tumoren (59; n = 54) waren in de voorgeschiedenis behandeld door middel van chirurgische excisie of met een combinatie van therapieën waaronder chirurgische excisie. Andere vormen van behandeling waren onder meer radiotherapie, cryochirurgie en toediening van interferon alfa in de tumor. Er waren 3 tumoren (3) eerder met micrografische chirurgie volgens Mohs behandeld (tabel 1).
De verwijzer was in 91 van de gevallen (n = 83) een dermatoloog, in 4 (n = 4) een huisarts, in 3 (n = 3) een plastisch chirurg en in 1 (n = 1) een KNO-arts Eenderde van de patiënten (33; n = 29) was afkomstig uit de eigen Maastrichtse patiëntenpopulatie, de overigen waren door artsen van elders verwezen. Er waren 30 patiënten (34) afkomstig uit andere delen van Limburg, de overigen waren verwezen vanuit Noord-Brabant (21; n = 18), Zeeland (3; n = 3), de randstad (7; n = 6) en Oost-Nederland (2; n = 2).
In 65 van de gevallen (n = 59) vond de behandeling poliklinisch plaats onder lokale anesthesie, in 35 (n = 32) onder algehele anesthesie.
Gemiddeld waren er 3,1 Mohs-ronden (1-11) met 14,5 vriescoupes (2-59) nodig voordat het operatiegebied als tumorvrij kon worden beoordeeld. In verband met de uitgebreidheid van de tumor kon er in 3 van de geval len (n = 3) geen radicale operatie worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de reconstructie van het defect werden de volgende gegevens verzameld: de wond kon in 20 van de gevallen (n = 18) primair gesloten worden, in 33 (n = 30) werd er gebruikgemaakt van een transplantaat (10 maal van volledige en 20 maal van gedeeltelijke dikte), in 35 (n = 32) vond een reconstructie plaats door middel van een lap en in 5 (n = 5) wer een combinatie van methoden toegepast; bij 3 van de tumoren (n = 3) werd gekozen voor secundaire wondgenezing (tabel 2). Bij 84 van de patiënten (n = 74) werd de reconstructie door een dermatoloog verricht en bij 16 (n = 14) werd de plastisch chirurg in consult geroepen.
De gemiddelde follow-upduur was 12 maanden (6-36); in die periode manifesteerde zich 1 recidief.
Beschouwing
Dit overzicht betreft de eerste 91 recidief-BCC's die in het Academisch Ziekenhuis Maastricht werden behandeld met micrografische chirurgie volgens Mohs. De tumoren waren gemiddeld 19,7 mm groot en waren vooral op de neus en het voorhoofd gelokaliseerd. Nadat deze 91 tumoren behandeld waren, ontwikkelde zich 1 recidieftumor; de gemiddelde follow-upperiode bedroeg echter slechts 12 maanden, terwijl zowel onze resultaten als die van Lauritzen et al. aantonen dat circa 50 van de recidieven zich binnen 2 jaar manifesteert.17
Uit de literatuur blijkt dat na micrografische chirurgie volgens Mohs de recidiefpercentages lager zijn dan na andere behandelingen. Silverman et al. beschouwden in een overzichtsartikel verschillende therapieën bij 3764 primaire BCC's, met de volgende recidiefpercentages na 5 jaar: 4,8 bij chirurgische excisie, 13,2 bij curettage en elektrocoagulatie en 7,4 bij radiotherapie.9 Rowe et al. vonden na 5 jaar voor primaire BCC's: 1,0 bij micrografische chirurgie volgens Mohs, 10,1 bij chirurgische excisie, 7,7 bij curettage en elektrocoagulatie, 8,7 bij radiotherapie en 7,5 bij cryochirurgie.10 Rowe et al. onderzochten eveneens de resultaten van de verschillende behandelingsmogelijkheden bij recidieven en vonden na 5 jaar 5,6 bij micrografische chirurgie, 17,4 bij chirurgische excisie, 9,8 bij radiotherapie en 40,0 bij curettage en elektrocoagulatie.15 Neumann et al. constateerden een recidiefpercentage van 2 in een gemiddelde follow-upperiode van 6,4 jaar, bij 208 uitgebreide BCC's (waarvan 59 primaire tumoren en 149 recidieftumoren) die waren behandeld met micrografische chirurgie volgens Mohs.18 Over cryochirurgie bij recidieftumoren zijn geen 5-jaarsrecidiefpercentages bekend. Voor een follow-upduur korter dan 5 jaar geldt een recidiefpercentage van 13,0.12 Graham beschrijft een recidiefpercentage van 11,6 voor cryochirurgie bij 199 recidief-BCC's.19
Zoals uit deze getallen blijkt, is het primaire BCC beter te behandelen dan zijn recidief. Voor de conventionele therapievormen valt dit onder andere te verklaren door de slechte afgrenzing van de tumor ten gevolge van littekenweefselvorming door voorafgaande therapieën.20 Mogelijk moet het recidief-BCC ook als een aparte entiteit beschouwd worden. Zo stelden Dixon et al. vast dat er een significant verschil bestaat tussen primaire BCC's en recidief-BCC's ten aanzien van het groeipatroon en de mate van microscopische palissadevorming van cellen.8
In theorie zou micrografische chirurgie volgens Mohs een genezing van 100 moeten tonen, indien er sprake is van een unifocale tumor. Het recidiefpercentage na een Mohs-operatie kan verklaard worden door incomplete coupes, foutieve histopathologische beoordeling, multifocale groei en submicroscopische groei (bijvoorbeeld perineurale uitbreiding van de tumor).21
De voordelen van de beschreven micrografische chirurgie zijn het lage recidiefpercentage en het weefselsparende effect, dat vooral bij tumoren in het gezicht erg belangrijk kan zijn. Als nadelen kan men het tijdrovende karakter van de behandeling, het kostenaspect en het geringe aantal Mohs-chirurgen in Europa noemen. Het is dan ook belangrijk om een goede indicatie te stellen voordat men een BCC via deze methode behandelt. De belangrijkste indicaties zijn: het agressieve BCC (vooral de sprietig groeiende tumor), de grote klinisch slecht afgrensbare tumor, de tumorlokalisatie met een toegenomen recidiefkans (het aangezicht, in het bijzonder de neus) en het recidiefcarcinoom.15192223 In Maastricht worden inmiddels ongeveer 100 patiënten per jaar met behulp van micrografische chirurgie behandeld. Gezien de toenemende incidentie van huidtumoren en de goede resultaten van deze behandeling wordt verwacht dat ook in Europa deze methode in de toekomst een grotere rol gaat spelen bij de behandeling van BCC's.
Wij danken prof.dr.J.J.A.M.Bloem, plastisch chirurg, voor zijn bijdragen aan dit onderzoek.
Literatuur
Neering H, Cramer MJ. Huidkanker in Nederland.Ned Tijdschr Geneeskd1988;132:1330-3.
Dahl E, Aberg M, Rausing A, Rausing EL. Basal cellcarcinoma. An epidemiologic study in a defined population. Cancer1992;70:104-8.
Coebergh JWW, Neumann HAM, Vrints LW, Heijden L van der,Meijer WJ, Verhagen-Teulings MTh. Trends in the incidence of non-melanomaskin cancer in the SE Netherlands 1975-1988: a registry-based study. Br JDermatol 1991;125:353-9.
Coebergh JWW, Heijden LH van der, Janssen-Heijnen MLG.Cancer incidence and survival in the southeast of the Netherlands 1955-1994.A report from the Eindhoven Cancer Registry 1995:48-53.
Glass AG, Hoover RN. The emerging epidemic of melanoma andsquamous cell skin cancer. JAMA 1989;262:2097-100.
Fitzpatrick TB, Sober AJ. Sunlight and skin cancer. N EnglJ Med 1985;313:818-20.
Lang jr PG, Maize JC. Histologic evolution of recurrentbasal cell carcinoma and treatment implications. J Am Acad Dermatol 1986;14:186-96.
Dixon AY, Lee SH, McGregor DH. Factors predictive ofrecurrence of basal cell carcinoma. Am J Dermatopathol1989;11:222-32.
Silverman MK, Kopf AW, Grin CM, Bart RS, Levenstein MJ.Recurrence rates of treated basal cell carcinomas. Part 1: overview. JDermatol Surg Oncol 1991;17:713-8.
Rowe DE, Carroll RJ, Day jr CL. Long-term recurrencerates in previously untreated (primary) basal cell carcinoma: implicationsfor patient follow-up. J Dermatol Surg Oncol 1989;15:315-28.
Mohs FE. Chemosurgery. Microscopically controlled surgeryfor skin cancer. Springfield, Ill., USA: Charles C. Thomas,1978:1-29.
Abide JM, Nahai F, Bennet RG. The meaning of surgicalmargins. Plast Reconstr Surg 1984;73:492-7.
Picoto AM, Picoto A. Technical procedures for Mohs freshtissue surgery. J Dermatol Surg Oncol 1986;12:134-8.
Snow SN. Techniques and indications for Mohs micrographicsurgery. In: Mikhail GR, editor. Mohs micrographic surgery. Philadelphia:Saunders, 1991:11-60.
Rowe DE, Carroll RJ, Day jr CL. Mohs surgery is thetreatment of choice for recurrent (previously treated) basal cell carcinoma.J Dermatol Surg Oncol 1989;15:424-31.
Menn H, Robins P, Kopf AW, Bart RS. The recurrent basalcell epithelioma. A study of 100 cases of recurrent, re-treated basal cellepitheliomas. Arch Dermatol 1971;103:628-31.
Lauritzen RE, Johnson RE, Spratt jr JS. Pattern ofrecurrence in basal cell carcinoma. Surgery 1965;57:813-6.
Neumann HAM, Krekels GAM, Verhaegh MEJM. Treatment of 208extensive basal cell carcinomas with Mohs micrographic surgery. J Eur AcadDermatol Venereol 1996;6:217-25.
Graham GF. Statistical data on malignant tumors incryosurgery: 1982. J Dermatol Surg Oncol 1983;9:238-9.
Mora RG, Robins P. Basal-cell carcinomas in the center ofthe face: special diagnostic, prognostic, and therapeutic considerations. JDermatol Surg Oncol 1978;4:315-21.
Rapini RP. Pitfalls of Mohs micrographic surgery. J AmAcad Dermatol 1990;22:681-6.
Neumann HAM. Mohs‘ microscopisch gecontroleerdechirurgie voor het moeilijke carcinoma basocellulare. Ned Tijdschr DermatolVenereol 1991;1:189a-b.
Roenigk RK, Ratz JL, Bailin PL, Wheeland RG. Trends inthe presentation and treatment of basal cell carcinomas. J Dermatol SurgOncol 1986;12:860-5.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, mei 1997,
Van Baardwijk et al. breken een lans voor de micrografische chirurgie volgens Mohs bij de behandeling van recidief-basalecelcarcinoom (1997:524-9). De mogelijkheid maximale curatie te bereiken bij minimaal verlies van gezond weefsel voeren zij op als essentie van deze methode. Deze maximale curatie wordt bereikt door gebruik te maken van horizontale coupes, waarmee men 100% van de chirurgische snijvlakken à vue kan brengen. Minimaal verlies van gezond weefsel trachten zij te bereiken door gefaseerde tangentiële excisie evenwijdig aan de huid in combinatie met direct peroperatief vriescoupeonderzoek.
Ter verdediging van het gebruik van ‘volledige’ horizontale coupes vergelijken de auteurs hun percentage recidieven met dat van verschillende andere behandelingsmethoden. Terecht wijzen zij hierbij zelf erop dat hun follow-upperiode onvoldoende is. Bovendien gaan zij voorbij aan het gegeven dat er na cryochirurgie, radiotherapie en elektrocoagulatie doorgaans geen histologisch onderzoek wordt verricht naar de radicaliteit van de behandeling (dergelijk onderzoek is daarbij immers nauwelijks mogelijk). De door hen gerefereerde recidiefpercentages na niet-micrografische, chirurgische excisie hebben alle betrekking op onderzoeken waarbij geen gebruik werd gemaakt van volledige of horizontale coupes en peroperatief histologisch onderzoek ter beoordeling van de radicaliteit van de ingreep. Terecht wijzen de auteurs erop dat de radicaliteit alleen door middel van microscopisch onderzoek maximaal kan worden gegarandeerd.
Helaas maken zij geen vergelijking van de door hen toegepaste methode enerzijds en de combinatie van niet-micrografische chirurgische excisie en vriescoupeonderzoek anderzijds. Een dergelijke combinatie wordt reeds jaren in diverse centra in Nederland toegepast. Het onderzoek van een horizontale coupe of enige andere vorm van volledig onderzoek van alle resectievlakken kan ook worden toegepast bij een niet-micrografische excisie waarbij gestreefd wordt naar radicaliteit binnen één ronde. Hierdoor worden de duur van de ingreep en het aantal te onderzoeken coupes aanzienlijk beperkt.
Dat neemt niet weg dat de niet-micrografische excisie wellicht zou kunnen leiden tot verlies van meer dan een minimum aan gezond weefsel. Deze veronderstelling is echter nimmer geobjectiveerd, noch door Van Baardwijk et al., noch door anderen. Het is juist inherent aan de micrografische chirurgie dat verdere tangentiële excisie leidt tot meer verlies van perifeer gezond weefsel indien alleen het diepe resectievlak nog tumorresten bevat. Het zou interessant zijn om te weten hoeveel tumorvrij weefsel er bij deze groep patiënten is verwijderd en hoeveel dat zou zijn geweest bij een vergelijkbare groep patiënten behandeld met niet-micrografische chirurgie.
Omdat Van Baardwijk et al. geen vergelijking hebben gemaakt tussen de resultaten van de door hen uitgevoerde behandeling enerzijds en die van de combinatie van volledig vriescoupeonderzoek en niet-micrografische excisie anderzijds, concluderen wij dat de opgevoerde voordelen van de micrografische chirurgie volgens Mohs onvoldoende worden gestaafd met de argumenten en referenties die zij aanvoeren.
(Geen onderwerp)
Maastricht, juni 1997,
Micrografische chirurgie volgens Mohs is een operatietechniek die in het bijzonder geschikt is voor de behandeling van recidief-basalecelcarcinomen in het gelaat. Juist deze tumoren worden gekenmerkt door hun uitgebreide subklinische groeiwijze. Gedurende de operatie wordt het volledige resectievlak microscopisch à vue gebracht door middel van horizontale vriescoupes. De resultaten hiervan worden grafisch in kaart gebracht en alleen daar waar nog tumor is achtergebleven, wordt de procedure herhaald. Het is dan ook onjuist om te stellen dat indien uitsluitend het diepe resectievlak nog tumorresten bevat, dit automatisch leidt tot meer verlies van perifeer gezond weefsel.
Micrografische chirurgie volgens Mohs, die werd ontwikkeld in de jaren dertig, is een uitvoerig gedocumenteerde techniek die wereldwijd op grote schaal wordt toegepast en waarvan de waarde in uitgebreide epidemiologische onderzoeken is bewezen.
De voornaamste kritiek van Mulder et al. is dat wij de resultaten van die techniek niet afzetten tegen de door hen beschreven techniek, een combinatie van niet-micrografische chirurgische excisie enerzijds en vriescoupeonderzoek anderzijds. Of en op welke wijze de chirurgische snijvlakken à vue worden gebracht en in hoeverre maximale curatie met deze techniek wordt bewerkstelligd, beschrijven zij niet. Literatuurgegevens betreffende hun methode en de resultaten ervan ontbreken.
Wat wel duidelijk naar voren komt, is dat naar radicaliteit binnen één ronde wordt gestreefd. Dit zal onherroepelijk leiden tot meer verlies van gezond weefsel vergeleken met de Mohs-techniek. Juist het onnodig verwijderen van gezond weefsel in het gelaat zal in een aantal gevallen de reconstructieve mogelijkheden beperken en het uiteindelijke cosmetische resultaat negatief beïnvloeden.
Onzes inziens geniet micrografische chirurgie volgens Mohs bij de recidieven van basalecelcarcinomen in het gelaat dan ook de voorkeur boven de methode beschreven door Mulder et al., aangezien maximale curatie met minimale weefselbeschadiging prioriteit verdient boven de duur van de ingreep en het aantal te onderzoeken coupes.