Samenvatting
Doel
De relatie in kaart brengen tussen het voorschrijven van metformine en de nierfunctie bij patiënten in een poliklinische setting. Onderzoeken of er een associatie bestaat tussen nierfunctie, metformineconcentratie en lactaatconcentratie.
Opzet
Pilot voor een prospectief observationeel cohortonderzoek.
Methode
Wij includeerden poliklinische patiënten met diabetes type 2 die behandeld werden met metformine. Bij inclusie bepaalden wij de concentraties HbA1c, lactaat, metformine en creatinine, en de geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR). Informatie over de voorgeschreven dosering metformine verkregen wij uit de patiëntdossiers. Onze primaire uitkomstmaat was het aantal patiënten bij wie de dosering niet werd aangepast aan de nierfunctie. Onze secundaire uitkomstmaat was het verschil in de mediane lactaatconcentratie tussen patiënten met een normale (≤ 2,5 mg/l) dan wel verhoogde (> 2,5 mg/l) metformineconcentratie.
Resultaten
Er werden 88 patiënten geïncludeerd. Van 1 van hen konden wij de actuele eGFR niet bepalen; van de overigen hadden er 12 (14%) een eGFR ≤ 30, 31 (36%) een eGFR van 30-50 en 44 (50%) een eGFR ≥ 51 ml/min per 1,73 m2. Bij 27 (31%) patiënten was de dagelijkse dosis metformine hoger dan wordt aanbevolen in de richtlijnen. De patiënten met een verhoogde metformineconcentratie hadden een significant hogere mediane lactaatconcentratie: 2,3 mmol/l versus 1,5 mmol/l voor de patiënten met een normale metformineconcentratie (p < 0,0001).
Conclusie
Ons onderzoek toont aan dat in de poliklinische praktijk bij 31% van de patiënten de dosering metformine niet voldoende wordt aangepast aan een verminderde nierfunctie. De accumulatie van metformine lijkt geassocieerd met een verhoogde lactaatconcentratie en een verminderde nierfunctie. Extra aandacht voor de dosering van metformine bij verminderde renale klaring is derhalve gewenst.
Reacties